erhoofd te Firando op de hem in 1637 gedane vraag [133] omtrent de kansen van een tocht naar Korea, luidde zoo weinig bemoedigend dat bij de Bataviasche Regeering niet de lust kon opkomen zulk een avontuur te wagen. Wat dit Opperhoofd toen over "de gelegentheijt van Corea" schreef [134], had hij blijkbaar vernomen van Japanners en in Japan verblijvende Koreanen; zijn bericht is--voor zooveel ons bekend is--het oudste dat over dit land in Compagnie's papieren wordt aangetroffen en daarom zeker de aandacht waard [135].
De in 1639 aan Commandeur Quast gegeven opdracht om ook "het land Corea t' ontdecken" [136] heeft evenmin tot iets geleid.
Bij de terugkomst in het vaderland van het eerste zevental schipbreukelingen van "de Sperwer", gaven deze zulk een gunstige voorstelling van de vooruitzichten van een rechtstreekschen handel met Korea, dat Heeren XVII hebben gemeend de aandacht van de Regeering te Batavia hierop te moeten vestigen [137]. Op den Gouverneur Generaal en de Raden van Indië hadden daarentegen de inlichtingen van diezelfde schipbreukelingen, een jaar te voren te Batavia gegeven, een gansch anderen indruk gemaakt, zoodat zij allerminst een hooge verwachting konden hebben van de winsten die zouden te behalen zijn met eene onderneming als de voorgestelde, welke ook aan de heerschers in China en aan de Japanners onwelkom zou wezen en daarom zou kunnen blijken voor de Compagnie een gevaarlijk waagstuk te wezen [138].
Zouden de schipbreukelingen in het vaderland den invloed hebben ondervonden van "the call of the East"; zou de herinnering van het leed en het ongemak dat hun deel was geweest in het heidensche land, al zijn uitgewischt geweest of het verlangen naar hunne in Korea achtergelaten vrouwen en kinderen zoo luid hebben gesproken dat zij over de vooruitzichten van een tocht naar Korea--waaraan zij zich bereid verklaarden deel te nemen [139]--te gunstig hebben geoordeeld? [140] Eene teleurstelling is hun en de Compagnie bespaard gebleven; op grond van het advies harer vertegen