[ENGLISH] MARTINUS MARTINI. Martinus Martini, geboren in 1614 te Trente en sedert 1643 in China,
waar hij 6 juni 1661 overleed (zie S. Couling, Encyclopaedia Sinica
en Biographie Universelle, XXVII (1820), bl. 323 325). Met vier andere
Jezuïeten kwam hij in juni 1642 met het Engelse schip
"de Swaen" van Goa naar Bantam en zond
van daar aan G.G. van Diemen een brief in het Latijn
(op 18 juni 1642 in Batavia besteld) waarbij hij verzocht "passage
te willen verleenen nae Maccassaar, Siam, Cambodja
off 't rijcke van Tonkin, omme door dien weg in China ende Japan
te geraecken." Deze brief werd verzonden aan het opperhoofd
te Nagasaki, om die "aen de Regenten van Nagasacqui off de
commissarissen ter hand [te] stellen opdat die laten examineeren
ende tegen sulcke attentaten ordre ramen." (Reg. Batavia
naar Japan 28 juni 1642 en Opperhoofd van Elseracq
aan G. G. van Diemen 12 oktober 1642). "Martin Martini was
sent to give informations to the Holy See; to his influence and abilities
it is due that Alexander VII decreed in a manner perfectly contrary
to the former Edict [waarbij enkele leerstellingen van de Jezuïeten
als ketterijen waren veroordeeld]. Martinus Martini kwam op 15 juli 1652 van Macassar naar Batavia en kreeg vergunning met de retourschepen naar Nederland te reizen; met de "Oliphant" (2 februari 1653 van Batavia uitgezeild en 16 november van hetzelfde jaar. in het Vlie aangekomen) vertrok hij naar Amsterdam (Res. 16 juli 1652, 26 juli 1652, 15 oktober 1652 en 28 Jan, 1653). Bij Res. van de Kamer van Amsterdam dd. 12 december 1653 werd hem een "Gratuiteijt van honderd rijksdaalders, ten aanzien van de goede diensten die hij toegeseijt heeft en van hem verwacht worden", toegezegd. Hij had "aan denselven Riebeeck [Commandeur aan de Kaap de Goede Hoop] geremonstreert ende te kennen gegeven wege eenige Goudplaatsen tusschen de genoemde Caep ende Mosambiqe gelegen, daer groote voordelen te halen souden sijn .... Wij achten de ontdeckinge van de genoemde Cust alsmede de Cust van Melinde, seer considerabel, helwelck van de voorsz. Caep ende het eijlandt Mauritius ofte ook van Suratte bequaem soude connen geschieden" (Gen. Miss. 6 februari 1645; Vergelijk ook Miss. Jan van Riebeek aan de Heeren XVII van 15 mei 1653 en het antwoord van Heeren XVII van. 15 april 1654). "Met een Portugees joncxken comende van Maccassar, door Compe tingangh tusschen Batavia en Japara verovert is hier opgebracht seecker Jesuwijts padre die omtrent 10 Jaren meest alle gedeelten van China heeft doorwandelt.... Verders allegeert vooraengeroerde Padre datse [n.l. de Tartaren] die van Macao haer vrientschap mitsgaders libere negotie aengebooden hebben twelck bij geintercipieerde brieven door den Gouverneur van Maccao geaffirmeert wort. Bovendien datse hun hebben laten verluijden niet alleenlijeken de Portugeesen maer oock alle andere vreemde natien die China in vrientschap begeren te friqquenteren den liberen ende onbecommerden toeganck sullen vergunnen, dierhalven twijffelt ditto padre niet ingevalle de Compe. in Quanton daer hij oordeelt de rechte plaetse te wesen om bij den Conincq ["den oppersten der Tartaren" in Kanton (Guangzhou)] versoeck te doen, hare ambassadeurs stiert datse niet alleenlijck sullen geadmitteert maer daerenboven de libere negotie ende onbecommerden toeganck in China sal vergunt worden" (Miss. Reg. Bat. naar Taijoan 25 juli 1652). "T'gene UE schrijven van het openstellen van den handel in China en dat den Tartarischen vice-roij in Quanton de Portugesen in Maccao en alle andere vreemde negotianten aengepresenteert heeft, 't rijck van China vrij en liberlijck te mogen frequenteren en haren handel daer onbecommert drijven, heeft den Pater Jesuita met het schip den Oliphant overgecomen, ons naerder mondelingh geconfirmeert" (Patr. Miss. 20 Jan, 1654).
|