III. Het journaal van Hamel en andere geschriftenIII.1 De lotgevallen van het manuscriptAllang nadat ze teruggekomen zijn, worden twee van de geredde opvarenden van "de Sperwer" nog genoemd door een geleerde bewindhebber van de V.O.C., aan wie zij mondeling inlichtingen hebben gegeven. Behalve een uitzondering, hebben de overigen geen bekend spoor nagelaten. Tijdens zijn gedwongen verblijf op het eiland Deshima, heeft de boekhouder van "de Sperwer", Hendrick Hamel van Gorkum, zich nuttig gemaakt. Hij heeft het avontuur van hem en zijn lotgenoten op papier gezet. Daarin heeft hij opgenomen wat hem van het land en volk van Korea was bijgebleven. Op 2 december 1667 was aan Hamel en zijn zeven kameraden de hoge eer te beurt gevallen in Batavia "in Rade" te mogen verschijnen(*). In het Bataviase dagregister staat onder de 11e van die maand nog aangetekend dat Hendrick Hamel toen zijn Journaal "aan Haer Ede overgelevert" heeft (Dagr. Bat, 1667, 11 december):
Aan het slot van uitgave Saagman van Hamel's journaal wordt gezegd:
Hamel had het manuscript aan het Opperhoofd te Nagasaki afgegeven, daardoor was hij niet in staat de datum van aankomst in Batavia in te vullen en de manier waarop het ontvangen werd, iets te zeggen.(*) Op 20 November heeft de Raad van Indië niet vergaderd, maar Hamel kan nog een keer op het Kasteel zijn ontboden omdat de Gouverneur Generaal uit zijn mond bijzonderheden wilde horen over zijn verblijf in Korea of omdat de Directeur Generaal wilde weten hoe hij dacht over de kansen voor de handel met dit rijk. Hamel's Journaal dat, volgens de aangehaalde aantekening in het dagregister, "leggende onder de papieren desen jaere van Japan [met "de Spreeuw"] ontvangen" was, was toen op de Generale Secretarie beschikbaar en kon van daar worden opgevraagd om hem gelegenheid te geven het aan "Haer Edele" (Gouverneur Generaal en Raden), aan te bieden. Een andere mogelijkheid is dat het is overgedragen op de vergadering van de regering op 2 december en dat de dagregisterhouder (de Eerste Klerk van de Generale Secretarie Camphuijs), dit pas op 11 december aantekende. Dit kwam meer voor (Vgl. de Haan, Priangan II, h1. 38 (26). Een tweede exemplaar van dit Journaal is kennelijk in het bezit geweest van zijn lotgenoten die voor hem, op 20 juli 1668, in Nederland aankwamen, en al snel daarna door hen aan de Heeren XVII is gegeven.(*) Daarna zal de tekst al snel in handen van uitgevers zijn gekomen. Dat de uitgevers de populariteit van Hamel's verhaal niet hebben overschat, blijkt uit het feit dat er alleen al in Nederland zes verschillende uitgaven zijn verschenen, drie daarvan al in het jaar 1668. Al snel verschenen in het buitenland vertalingen, afzonderlijk of later opgenomen in verzamelingen van reisverhalen (Zie de Bibliographie). Voor lange tijd bleven Hamel's berichten betreffende Korea de enige bron van zuiver westerse herkomst. De eerste schrijver die daaruit heeft geput was Montanus, van wiens hand in 1669 een foliant verscheen over de gezantschappen van de V.O.C. "aen de Kaisaren van Japan" (A. Montanus, Gedenkwaerdige Gesantschappen enz.). In het laatste gedeelte van zijn werk, vermelde hij het vergaan van "de Sperwer" en de lotgevallen van de schipbreukelingen op enige pagina's(pag. 429 - 436); waar hij zijn berichten vandaan heeft, verzwijgt hij echter en, al noemt hij Hamel, Montanus heeft het niet nodig gevonden te vermelden. dat die een Journaal heeft opgesteld. Toch is dit, in de een of de anderen vorm, door hem gebruikt. III.2 Witsen's "Noord en Oost Tartarye"Ook Nicolaas Witsen (bewindhebber van de V.O.C.) heeft veelvuldig uit het Journaal geput voor zijn werk "Noord en Oost Tartarye". De eerste druk kwam in 1692 gereed, maar is niet in de handel is gebracht (Noord en Oost Tartarye, Amsterdam 1692)(Een exemplaar bevindt zich in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek). Hierin beroept hij zich een enkele maal op "de Hollanders die op Korea gevangen zijn geweest" en toont hij van hun schipbreuk en gevangenschap op Quelpaerts-eiland en het vasteland, op de hoogte te zijn. Hij geeft zelfs een paar bijzonderheden die nergens anders worden aangetroffen. Daarom is het waarschijnlijk dat hij met geredde schipbreukelingen in aanraking is geweest. Hij noemt hen niet en rept evenmin van een Journaal. In de tweede druk van zijn werk, in 1705 verschenen (Noord en Oost Tartarye ,Amsterdam 1705; Een exemplaar bevindt zich in het scheepvaartmuseum in Amsterdam) zijn Witsen's berichten over Korea veel uitbreider. Ook nu heeft hij zich niet beperkt tot datgene wat hij heeft kunnen overnemen uit de "Reisbeschrijvinge der Nederlanders die in Korea gevangen gezeten hadden", zoals Hamel's Journaal wordt omschreven op de enige plaats waar er in zijn boek melding van wordt gemaakt ( Dl I, bl. 148. ), maar nu haalt hij ettelijke keren uitdrukkelijk zijn zegslieden aan: de onderbarbier Mattheus Eibokken en de scheepsjongen Benedictus Klerk van Rotterdam (*). Vooral Meester Eibokken's mededelingen heeft Witsen terecht als aanwinsten beschouwd. Hamel zelf noemt hij echter niet. Dat Witsen het Journaal van Hamel heeft gekend en geraadpleegd, blijkt overtuigend uit wat er over Korea in zijn werk voorkomt en bovendien uit een vergissing. In de eerste druk van "Noord en Oost Tartarye" verduidelijkt hij de ligging van het door de Chinezen Fungma genoemde eiland met de aantekening: "Nu Moese of Quelperts eiland", terwijl hij op een andere plaats spreekt van: "Quelpaertseiland, Moese by d' inwoonders genoemt." Ook in de tweede druk herhaalt hij dat de inlanders zelf dit eiland Moese noemen
Vergelijkt men nu hiermee de plaats in Hamel's Journaal: "'s middags gecomen in een stadt gent Moggan, sijnde de residentieplaats van den Gouverneur van 't eijland bij haar Mocxo genaemt". Onder deze naam is de hoofdstad van Quelpaerts-eiland alleen bij Stichter en Van Velsen vermeld gevonden. Waarschijnlijk komt dit van het Koreaanse Mokkwan (een onofficiële vorm voor Moksa, bij Hamel is dit Mocxo,(*) Moese is de Chinese uitspraak van Moksa). Uitgevers hebben hiervan gemaakt: "bij haer genaemt Moese" (Uitg.-Saagman: "Moggaen, zijnde de residentieplaets van de Gouverneur van 't Eijlandt, bij haer Mocxa genaemt". Daarentegen zien we bij de uitgave Stichter en Van Velsen,.... "bij haer genaemt Moese". Dan is het duidelijk dat Witsen een gedrukt Journaal van Hamel heeft gebruikt en dat hij het Koreaanse woord voor de gouverneurstitel, heeft gelezen alsof het eiland zelf daarmee was bedoeld. De gegevens, die hem door Hamel en zijn kornuiten zijn bezorgd, heeft Witsen op eigenaardige wijze verwerkt en door elkaar gemengd, waardoor wonderlijke samenvoegingen zijn ontstaan zoals deze; "De dorpen zijn daer te lande ontelbaer, iemant by het haer te vatten is daer zeer oneerlijk en veracht" (Witsen, 2e dr., bl. 59.). Ook blijkt uit enkele opmerkingen dat hij Nieuhof heeft gebruikt, zo schrijft Nieuhof:.
Witsen neemt deze opmerking zonder meer over (zonder de paginavermelding)(Witsen, 2e druk) III.3 Eigentijdse aanpassingenMinder vreemd is het dat de uitgevers van Hamel's Journaal zijn tekst niet trouw hebben gevolgd. Zij zullen rekening hebben gehouden met de smaak van het publiek waarvoor hun boekjes bestemd waren en daarom die wijzigingen hebben aangebracht welke hun geschikt leken. Zo heeft de een (Stichter, Rotterdam, 1668) de tekst gesplitst in twee op zich zelf staande stukken: het verhaal van hetgeen de schipbreukelingen is overkomen en de beschrijving van Korea. Een ander (van Velsen, Amsterdam, 1668) heeft die beschrijving zelfs geheel weggelaten. Misschien omdat hij een paar in zijn bezit zijnde plaatjes te pas kon brengen, heeft een derde (Saagman, "'t Oprechte Journaal", Amsterdam, bl. 30 - 31) een uitweiding ingelast over olifanten en krokodillen, die in Korea niet voorkwamen. Dat deed hij in zijn tweede druk. Deze inlassing stelde hij in de plaats van een elders gegeven beschrijving van "gastmalen aan het Mataramsche hof" (*). Bovendien verschillen de gedrukte teksten zowel onderling, als van het manuscript, soms op belangrijke plaatsen. Van Hamel's gedrukte Journaal verscheen in 1670 al een Franse vertaling, twee jaren later gevolgd door een Duitse, waarna het nog enige tientallen jaren heeft geduurd voordat de Franse vertaling op haar beurt in het Engels is vertaald. In die vertalingen en bewerkingen vindt men natuurlijk de onnauwkeurigheden terug welke aan de Nederlandse uitgevers van Hamel's tekst te wijten zijn. Bovendien hebben de vertalers zelf vergissingen of onjuistheden toegevoegd. Buitenlandse schrijvers die zo'n vertaling moesten gebruiken, verspreidden op hun beurt de fouten verder. De tekst van de in Churchill's Collection of Voyages and Travels, Vol IV (1732) opgenomen Engelse vertaling is herdrukt in Transaction of the Korea Branch of the R. A. S. Vol. 9 1918. Nu alleen met een "Foreword" van de president Mark Napier Trollope, Bisschop in Korea, die Hamel's Journaal zeer gunstig beoordeelt maar de opmerking maakt: "there are points, like his circumstantial account of the man-eating "crododils" to be found in Chosen, which sound rather like a "traveller 's tale". Hij voegt daar nogal onnozel aan toe: "though it is possible that such animals may have existed two hundred and fifty years ago and yet be extinct now". Hamel gaat echter vrijuit, want in zijn Journaal worden zowel krokodillen als olifanten niet genoemd. We kunnen dus stellen dat Hamel's Journaal niet is bekend gemaakt zoals hij het heeft geschreven. III.4 De diverse archievenIn het Landsarchief te Weltevreden (Bogor) is een exemplaar van Hamel's Journaal misschien nooit opgenomen, in elk geval in Hoetink's tijd al niet meer aanwezig (Hoetink pagina XXIV). Waar het "verbaal" is gebleven dat de Heeren XVII in 1668 in handen hebben gehad, is onbekend en uit de nog bestaande dagregisters en brieven uit die tijd, afkomstig van het bijkantoor in Nagasaki, blijkt zelfs niet dat het bestaan van dit Journaal daar bekend is geweest. Misschien heeft Hamel zelf ook een exemplaar meegebracht bij zijn terugkomst naar Nederland; om na te kunnen gaan of dit nog ergens verstopt is, zouden er gegevens boven moeten komen over zijn leven na zijn terugkeer in Nederland in 1670. Onderzoek daarnaar heeft weinig opgeleverd. Gelukkig is in de afdeling Koloniaal Archief van het Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage het exemplaar van Hamel's Journaal bewaard gebleven dat de Indische regering heeft gestuurd aan de Kamer van Amsterdam. Het maakt deel uit van de papieren bijeengebracht in het "Tweede deel van de ingecomen brieven tot Batavia. uijt de respective quartieren van Indië overgecomen pr de schepen 't Wapen van Hoorn, Alphen, Hollants Tuijn, Vrijheijdt, Cattenburgh, Amerongen, Wassende Maan, Loosduijnen en Vlaardingen, den 18 Mei, 13, 20, 23 en 25 Julij respective in Tessel en 't Vlie gearrivrt. Vierde Boek Ao 1668", en wordt in het eveneens in dat deel voorkomende "Register der ontfangene brieven etc. sedert 6 December deses jaers 1667 tot 23en desselven maende voor de Camer Amsterdam", vermeld als volgt: "Japan. Dagregister gehouden bij de gesalveerde personen van 't verongelukt Jagt de Sperwer van 't gepasseerde en hun wedervaren in 't rijck van Coree, sedert den 18en Augustij 1653 tot den 14 September 1666." Dat het niet duidelijk is uit het manuscript wie het Journaal heeft samengesteld en aangeboden, is niet zo vreemd. Zelfs verzoekschriften werden destijds vaak ongetekend ingediend. Zo diende bijvoorbeeld de oud-Gouverneur Generaal Hendrik Zwaardecroon een verzoekschrift in aan de Indische regering, zonder dit te tekenen. (Zie Indische Gids, 1917, II, bl, 1539). Ook de rekesten vermeld in Bijdragen tot de Taal-, Landen Volkenkunde van N. I, deel 73, bl. 401, waren ongetekend. Soortgelijke verslagen als Hamel's Journaal worden regelmatig zonder handtekening of dagtekening onder de papieren van de Compagnie aangetroffen. Van zich zelf spreekt Hamel in zijn Journaal als van "den bouck houder"(*) en nergens laat hij uitkomen dat hij de samensteller is; door die onpersoonlijke redactie was er ook geen aanleiding om het te ondertekenen. Hierdoor staat zijn auteurschap ook niet onomstreden vast. Toch is het aannemelijk, zelfs waarschijnlijk, dat hij de herinneringen van zijn kameraden zal hebben te hulp geroepen, alleen hij zal de ontwikkeling hebben gehad, welke voor de samenstelling van het Journaal nodig was. Dit is, voor zover wij weten, ook nooit aan een ander toegeschreven. Zelfs als het bewaard gebleven manuscript slechts een afschrift is, dat de regering van Batavia voor de kamer van Amsterdam heeft laten maken, staan herkomst en bestemming er borg voor dat het een betrouwbare tekst is. Is het manuscript nu een afschrift of het origineel dat Hamel, volgens de aantekening in het Bataviase Dagregister van 11 december 1667, toen aan de Indische regering heeft aangeboden? Gehoor gevend aan het verzoek van het opperhoofd in Nagasaki, zal Hamel de tijd van zijn verblijf daar hebben besteed aan het opstellen van een uitgebreid relaas (waarop al wordt gezinspeeld in de missive uit Nagasaki aan de Indische regering van 18 oktober 1666(*)) en op zijn minst twee exemplaren daarvan hebben laten afschrijven door de klerk van de factory in Deshima. In de overtuiging dat voor het vertrek van schepen van de V.O.C. in het jaar 1667 de vergunning zou afkomen op grond waarvan de schipbreukelingen van "de Sperwer" Japan zouden mogen verlaten, zal Hamel de tekst van zijn Journaal volledig hebben afgemaakt en op het laatste ogenblik door dezelfde klerk de datum "van de comste van den nieuwen gouverneur" en die waarop het anker zou worden gelicht, hebben laten invullen (zodat alleen de datum van aankomst te Batavia nog openbleef). Hierna zal hij het aan de regering te Batavia toegedachte exemplaar ter hand hebben gesteld aan het Opperhoofd, om het te voegen bij de overige voor die regering bestemde papieren. Van dit Opperhoofd zal de opdracht aan de Gouverneur Generaal en de Raden van Indië afkomstig wezen, welke met een andere hand is geschreven dan de tekst.(*) Neemt men verder aan dat datgene wat onder 1667 in dit Journaal wordt gemeld, door Hamel daaraan zal zijn toegevoegd gedurende zijn reis van Japan naar Indië dan neemt men daarmee aan dat het manuscript, dat, behalve de daarnet genoemde opdracht, van het begin tot het einde met dezelfde hand is geschreven, een eigenhandig stuk van Hamel is. Dit is echter onwaarschijnlijk met het oog op de daarin aangebrachte verbeteringen van sommige verschrijvingen die de auteur zelf niet gemaakt zal hebben. Neemt men aan dat het door Hamel in Batavia aangeboden exemplaar, daar zal zijn gebleven en later verloren is gegaan. Zodoende zal het manuscript een afschrift voor de kamer van Amsterdam zijn, die geschreven is door de Generale Secretarie. Hierdoor wordt de gelijkheid van het schrift van de tekst van begin tot slot, afdoende verklaard. Toch komt dan de vraag naar boven waarom is de datum van aankomst te Batavia niet ingevuld is. Verder kan men zich afvragen waarom de opdracht aan Gouverneur en Raden met een andere handschrift geschreven dan de tekst van het afschrift? Dat Hamel zelf, waarschijnlijk al op Deshima, het manuscript heeft nagekeken, staat vast. Als de tijd, verlopen voordat de beide lotgenoten van Jan Janse Weltevree om het leven waren gekomen, is namelijk eerst geschreven: "19 à 20 jaren" later is dit veranderd in "17 à 18 jaren".(*) Dit laatste wordt ook aangetroffen in de gedrukte exemplaren. Dit moet door Hamel zelf of op zijn aanwijzing zijn aangebracht in de verschillende exemplaren die van zijn Journaal waren gemaakt. Ook is het onwaarschijnlijk dat Hamel in de gelegenheid zal zijn geweest om een te Batavia gemaakt afschrift van zijn Journaal na te gaan en zowel daarin als in de oorspronkelijke exemplaren (dus ook in het kort na hun aankomst door zijn kameraden naar Nederland meegenomen exemplaar) de verbeterde lezing zal hebben opgenomen. Waarom zou hij in dat geval hebben nagelaten dan tegelijkertijd de datum van zijn aankomst in Batavia in te vullen? Trouwens, ook als dit inderdaad zo gegaan is dan zou het manuscript, dank zij Hamel's medewerking, de waarde van een oorspronkelijk document hebben gekregen. Het meest waarschijnlijke is dat de Bataviase regering het uit Japan ontvangen stuk zelf aan de kamer van Amsterdam zal hebben overgezonden. Daardoor is Hamel's Journaal afgedrukt zoals hij het heeft opgesteld en ingediend. Intussen kan in de tekst, dei we hier hebben, hier en daar een woord zijn weggevallen dat is blijven staan in het exemplaar dat door Hamel's makkers mee is genomen naar Nederland en daar is uitgegeven. Ook zullen in de vroegere uitgaven sommige verschrijvingen reeds zijn verbeterd en enkele uitdrukkingen zijn verduidelijkt. Hoewel Hamel's Journaal herhaaldelijk is uitgegeven en vertaald, is het, volgens Tiele, nooit echt populair geworden omdat er te weinig over gruweldaden in voorkwam. "Les meurtres & autres exces sont bien plus rares dans ce recit que dans celui du voyage de Pelsaert. Aussi est-il devenu beaucoup moins populaire" (Tiele, Memoire bibliogr., bl. 275). III.5 Hamel's accuratesseNaar de smaak van Hamel's tijdgenoten kan zijn verhaal te sober zijn geweest en misschien zou het populairder zijn geweest als hij op de Koreanen had afgegeven, hen als bloeddorstige wilden had afgeschilderd en zijn Journaal had verlevendigd door verhalen te verzinnen welke beurtelings weerzin, afgrijzen en medelijden bij de lezer hadden opgewekt. Wat Hamel's Journaal zo aantrekkelijk maakt, is dat hij toegeeft dat hij zijn kameraden over het algemeen genomen goed is behandeld. Hij heeft in een eenvoudige stijl weergegeven wat zij tijdens hun ballingschap hebben ondervonden en opgemerkt. Nergens betrapt men hem op een opzettelijke onjuistheid en als een enkele keer kan worden aangetoond dat hij een feit anders heeft voorgesteld dan het werkelijk gebeurde, dan blijkt bij onderzoek dat hem alleen slordigheid of bescherming van zijn kameraden, kan worden verweten. Bijvoorbeeld het verhaal van de ontmoeting met de eerder in Korea gestrande landgenoot Jan Janse Weltevree. Volgens Hamel zegt hij dat hij "ao 1627 met het jacht Ouwerkerck naer Japan gaende door contrarie wind op de Cust van Corea vervallen"(*) was, terwijl vaststaat dat dit schip toen niet in die streken is geweest.(*) Uit datgene wat in Nagasaki is opgeschreven in het daar bijgehouden dagregister,(*) blijkt echter dat de schipbreukelingen van "de Sperwer" bij hun aankomst daar de toedracht van Weltevree's komst in Korea juist hebben verteld, zodat mag worden aangenomen dat Hamel zich alleen aan een onnauwkeurigheid heeft schuldig gemaakt bij de beantwoording van de vragen van de Japanse autoriteiten en toen hij later Weltevree's avontuur te boek heeft gesteld. Tiele's opmerking dat Hamel's arbeid niet wetenschappelijk is, is volkomen juist "Le recit de leurs aventure quuique tres simple et nullement scientifique ne manque pas d'interet". (Memoire bibliogr., bl. 274). Echter Griffis schreef ook dat "Hamel the supercargo of the ship, wrote a book on his return, recounting his adventures in a simple and straightforward style" (Griffis, Corea, 1905, bl. 176). Kon anders worden verwacht van iemand die op twintigjarige leeftijd naar Indië ging, daar een paar jaar in dienst van de V.O.C. werkzaam was en vervolgens dertien jaren lang had geleefd in een oosterse omgeving, in volslagen geestelijke afzondering, zonder enig contact met ontwikkelde landgenoten of andere Westerlingen? Het is trouwens nog maar de vraag of wij beter af zouden zijn geweest als Hamel een geleerde in plaats van een scheepsboekhouder was geweest. Was de kans niet groot dat hij zich dan niet zou hebben beperkt tot het geven van een simpel verhaal van zijn avonturen en van een eenvoudige beschrijving van land en volk maar een zogenaamd wetenschappelijke verhandeling zou hebben geleverd? Van de wetenschappelijkheid van de geleerden die in die tijd over oosterse landen schreven, krijg je echt geen hoge dunk als je de werken van Montanus en Witsen gelezen hebt en als je gezien hebt hoe ze van elkaar kopieerden. Hamel was ten minste origineel en eerlijk. Churchil schrijft dan ook in 1732: "When this account was printed in Holland, the eight men mention'd at the end if this journal, were all in Holland, and examin'd by several persons of reputation, concerning the particulars here deliver'd, and they all agreed in them; which seems to render the relation sufficiently authentick ...... There's nothing in that carries the face of a fable invented by a traveller to impose upon the believing of the world" (Churchill's Collection of Voyages IV (1732), Preface bl. 574). Dit maakt zijn stijl acceptabel; Als hij al de fout ingaat, dan is dit te goeder trouw gebeurt. Het was wenselijk geweest dat hij meer bijzonderheden over het leven van de schipbreukelingen in Korea had gegeven, maar we kunnen het hem niet verwijten dat hij voor zich heeft gehouden wat hem en zijn makkers als een vergrijp zou zijn aangerekend of op zijn minst ongunstig zou zijn overgekomen. Zo verzwijgt hij dat de schipbreukelingen, van wie sommigen misschien al in Nederland waren getrouwd, relaties hebben gehad met Koreaanse meisjes en daar vrouwen en kinderen hebben achtergelaten: "Kinderen en wijven, die eenige daar getrouwd hadden, verlieten ze" (Witsen 1e dr., bl. 23; 2e dr., I, bl. 53).Dit zou ook verklaren waarom het eerste zevental bij hun terugkeer in Nederland klaar stond om deel te nemen aan een tocht die tot doel had om handelsbetrekkingen met Korea aan te knopen (*). Ook is het niet duidelijk hoe zij gedurende hun ballingschap in hun onderhoud hebben voorzien. De indruk wordt gevestigd, dat zij voortdurend ten prooi zijn geweest aan bittere armoede. Maar hoe kwamen zij dan aan het geld dat hen in staat stelde om eerst huizen en kleren aan te schaffen en later om tegen hoge prijs de boot te kopen waarmee ze wisten te ontsnappen? "Dit volk... zeide van het offervlees meest geleeft, en geen quade dagen gehad te hebben" (Witsen, 1e dr., bl.23; 2e dr. 1, bl.53.) Deze inlichting, die waarschijnlijk van Meester Eibokken afkomstig is, is net zo min bevredigend als datgene wat uit Hamel's verhaal valt op te maken. Zou Hamel bij het schrijven van zijn Journaal gebruik hebben gemaakt van aantekeningen? Na de stranding van "de Sperwer" konden de schipbreukelingen niet alleen enige levensmiddelen redden, maar ook een paar verrekijkers en boeken. Deze boeken, waartoe het scheepsjournaal zal hebben behoord, zijn aan Hamel teruggegeven; wellicht heeft hij daarin aantekeningen gemaakt en die op zijn vlucht naar Nagasaki mee genomen. Zoals een gunstig gestemde criticus van zijn Journaal meende, heeft Hamel tijdens zijn verblijf in Korea weliswaar tijd te over gehad om gegevens te verzamelen en op te schrijven voor een veel uitvoeriger beschrijving van land en volk dan hij ons heeft gegeven, maar daar zal hij weinig zin in hebben gehad omdat hij misschien nooit de kans zou krijgen om wat hij zag en ondervonden had aan anderen mee te delen.
Het is net zo goed mogelijk dat het idee om een verhaal op te stellen van de lotgevallen van de schipbreukelingen van "de Sperwer"; pas bij Hamel is opgekomen toen hij werkeloos in Nagasaki moest wachten op zijn verlossing en dat hij zich bij die klus uitsluitend heeft moeten verlaten op zijn geheugen en de herinneringen van zijn kameraden. Hoe het ook zij, het is in Hamel's tijd al erkend dat zijn mededelingen betreffende Korea niet in strijd waren met wat daar toen over bekend was uit andere werken.
Zijn geografische gegevens zijn later juist gebleken en de indruk van zijn betrouwbaarheid wordt alleen maar versterkt doordat die berichten in zijn Journaal, welke voor controle vatbaar waren, elders bevestigd zijn. Je zou kunnen stellen dat je voor het overige hem op zijn woord kunt geloven.
III.6 De naam QuelpaertDe rotsige kust van het eiland waarop het jacht "de Sperwer" te pletter sloeg, was bij de Chinezen in de 7e eeuw bekend onder den naam Tan Lo ( "the envoy from Quelpart.... circa Ao. 1650" (Parker, China Review XVI, 41. 309). Sinds het begin van Ming dynastie (1368 - 1644) als Cheju en volgens Europese kaarten uit de 17e eeuw als Fungma. De Portugezen, de oudste westerse zeevaarders daar, hebben van de bevolking van Cheju kennelijk een slechte indruk gekregen en het daarom "Ilha de Ladrones" (Dieveneiland genoemd.
Sinds Hamel's Journaal bekend is geworden, is de naam Quelpaerts-eiland in zwang gekomen.
Op de "Carte generale de la Tartarie Chinoise" in d' Anville's atlas van maart 1732 (Universiteits-bibliotheek Leiden) ligt het eiland "Fongma" noordwestelijk van "Quelpaert Isle suivant les cartes hollandoises".
Waarom en wanneer heeft het die naam gekregen? Met de schipbreuk van "de Sperwer" heeft die naam niets te maken gehad. Dat Hamel en de zijnen het eiland zo zouden hebben gedoopt is een conclusie die niet terecht is.
Men vindt namelijk al in 1648, vijf jaar voor het vergaan van "de Sperwer", dat er van "'t Eijland 't Quelpaert" melding wordt gemaakt .
Maar waar komt de naam dan wel vandaan? Laten we nog eens verder zoeken in de archieven en boeken. In een notitie in een "Register op de resoluties van de Kamer Amsterdam zeedert 1603 tot 1743" vinden we "Galjodt is te voren ook genaemt een quelpaerd". (Nat. Arch. no. 434) Maar ook bij J. E. Heeres, in zijn Tasman's Journal of his discovery of Van Diemens Land etc., (1898, bl. 116, noot 2),,Quel is another name for a galiot"; en verder op pagina 1, noot 3: "Que1paert" an old name for a galiot".Daar worden ook twee resoluties van die Kamer aangehaald, waaruit blijkt dat er in de eerste helft van de 17e eeuw in Nederland al een type schepen van de V.O.C. voer dat "quelpaert" werd genoemd. Deze resoluties zijn overgenomen in het hiervoor aangehaalde opstel van Dr. J. de Hullu (bl. 856). Dit waren adviesvaartuigen, van een klein charter, en kennelijk zeevaardig, vlugge zeilers en geschikt voor de vaart in ondiep water. De veronderstelling ligt voor de hand dat het Quelpaerts-eiland zijn naam aan zulk een schip zal hebben ontleend. Inderdaad, er heeft meer dan een "quelpaert" voor 1648 in Oost-Azië gevaren. Bij hun schrijven van 8 december 1639 gaven de Heeren XVII bericht aan de regering te Batavia dat zij bij wijze van proef "het quel de Brack" hadden gestuurd en wilden weten of "soodanige quel" nuttig voor de V.O.C. zou kunnen zijn. Op 17 januari 1640 uitgevaren, kwam dit schip, dat naast de grote schepen die het vergezelde, zich goed had gehouden en op 30 juli 1640 behouden in Batavia aan. Het oordeel van de Indische regering over dit nieuwe scheepstype luidde gunstig. Voor de dienst in Taijoan werd "het quelpaert" zelfs zo geschikt geacht dat er om nog twee of drie vaartuigen van dit slag gevraagd werd. Al dadelijk valt op dat de Heeren XVII spreken van het "Quel de Brack" en de Indische regering van "'t Galjot 't Quelpeert". Elders vinden wij dit zelfde schip ook genoemd als: "t'Quelpaert", "t'Quel", "'tGaliot den Brack" en zelfs "t' Galiot t' Quelpaert de Brack". Deze verschillende benaming worden verklaarbaar door de omstandigheid dat "soodanige Quel" van ongeveer gelijk type was als de in Indië beter bekende galjotten en "de Brack" het eerste schip was van zijn soort dat daar werd gezien en daarom eerst als het Quelpaert of Quel zal zijn aangeduid. Pas toen meer schepen van dit type in Indië verschenen, was er aanleiding om onderscheid te maken en de eigenlijke naam van het schip uitdrukkelijk te vermelden ("'t quel de Brack", " 't quel de Hasewindt", "'t quel de Visscher"). Toen "de Brack" op de reede van Batavia ankerde, was de belegering van Malaka in volle gang, zodat een adviesvaartuig goed van pas kwam. In plaats van naar Taijoan, werd "het Quelpaert" onmiddellijk na aankomst naar Malaka gezonden. Tenminste De Jonge vermeldt in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, in deel I, op pagina 799; "Lijste van Nederlantse navale macht op 30 November Ao 1640 in India bevonden, omtrent Malacca: t' Quelpaert". Het heeft het in de loop van 1640 nog twee reizen daarheen gemaakt. Pas op 15 mei 1641 zette het koers naar Taiwan, waar het op 21 juni 1641 aankwam. Aanvankelijk had de Bataviase regering "het Quelpaert" naar Japan willen sturen. Behalve door de gedwongen verplaatsing van de factorij van Hirado naar Nagasaki ondervond de V.O.C. door verschillende hindernissen die de Japanners opwierpen, dat op de komst van haar schepen met kostbare ladingen, niet langer zoveel prijs werd gesteld als zij gewend was. De verplaatsing, alleen uit een handelsoogpunt beschouwd, was nauwelijks nadelig te noemen:
De winsten liepen ernstig gevaar en het leek er op dat de Japanse machthebbers van plan waren de V.O.C. er toe te brengen uit zichzelf de handel op hun land te staken. In de hoop verbetering in de handel te brengen besloot de Bataviase regering een indertijd aan Jacques Specx verleende pas naar Taijoan en van daar met "het Quelpaert" naar Japan te laten overbrengen. Hoetink vond deze pas bij de generale secretarie in Batavia onder de papieren van de V.O.C.
Toen echter opperkoopman Laurens Pith op 5 september 1641 met dit staatsstuk in Taijoan aankwam, had "het Quelpaert" pas daarvoor zijn gaffel gebroken. Dat zal de reden zijn geweest dat het fluitschip "de Saijer" in zijn plaats werd aangewezen om opperkoopman Cornelis Caesar over te varen, aan wie de bezorging van de pas werd opgedragen. Pas in het volgende jaar (1642) kwam "het Quelpaert" aan de beurt om van Taijoan naar Japan te worden gezonden. Ook het doel van deze reis was om de Japanse Regenten gunstig te stemmen voor de V.O.C. Als adviesvaartuig, was het "Quel de Bracq" bijzonder geschikt voor die taak en daar het "wel beseijlt ende rustich gemandt" was kon het in de betrekkelijk korte tijd van een maand Japan bereiken. Op 11 september van Taijoan onder zeil gegaan, liep het op 12 oktober de baai van Nagasaki binnen, en op de 29e van dezelfde maand van daar vertrokken, kwam het op 7 November behouden te Taijoan terug. De berichten betreffende deze reis van het "Quelpaert de Brack" zijn betrekkelijk overvloedig doch nergens wordt gezegd dat op weg naar of van Japan iets bijzonders is voorgevallen, dat een onbekend eiland is aangedaan of gezien, of dat in de buurt daarvan een vijandige ontmoeting heeft plaats gehad. Trouwens, ook uitsluitend in het Japanse Dagregister staat vermeld wat in 1648 "de Patientie" op de Kust van Korea is overkomen: De fluit Patientie vertrok op 20 november 1648 via Taijoan naar Batavia, waar zij op 11 Jan, 1649 aankwam. Noch in een brief van het Opperhoofd Coijett gedateert in Nagasaki op 19 november 1648 naar Batavia, noch in diens gelijktijdig schrijven naar Taijoan, wordt van een incident of iets anders bijzonders op of bij het Quelpaerts-eiland melding gemaakt. Het Opperhoofd Jan van Elseracq, die in 1642 het Dagregister bijhield, kan het niet de moeite waard hebben geacht daarin iets op te nemen wat niet rechtstreeks betrekking had op de handel of op de verhouding van de V.O.C. met Japan. We vinden alleen vermeld dat "het Quelpaert", misschien om zijn slanke bouw of geringe afmetingen, de bijzondere belangstelling van de Gouverneur van Nagasaki had opgewekt.(Dagr. Japan, 27 oktober 1642)(*). Intussen is het natuurlijk best mogelijk dat "het Quelpaert" op de terugreis van Japan naar Taijoan , misschien door slecht weer uit de gewone koers is geraakt en een in de zeilorders tot nog toe niet genoemd eiland is gepeild of gepasseerd. De schipper zal daarvan dan in zijn journaal notitie hebben gehouden, waardoor zijn ondervinding ter kennis zal zijn gekomen van de autoriteiten in Taijoan en Batavia. Deze zullen op hun beurt in het vervolg van naar Japan varende schippers op het eiland door "het Quelpaert" vermeld, de aandacht hebben gevestigd. Toch vinden we in de "Zeijlaes-Ordre's", in de tijd toen de Sperwer naar het noorden stevende, meegegeven aan de van Batavia rechtstreeks naar Japan varende schepen, het Quelpaerts-eiland echter niet genoemd (b.v. de Smient en de Morgenster (1 juli 1652), de Haes en de Witte Valck (21 juli 1653), Calff (13 juli 1654):
Zodoende zou gaandeweg de naam "Quelpaerts-eiland" bij de Hollandse zeevaarders bekend zijn geraakt. Opper-stuurman Hendrik Jansz, van "de Sperwer" heeft misschien een kaart gekend of gehad waarop het "Quelpaerts-eiland" stond aangegeven, en daarom kunnen vaststellen waar zijn schip strandde.(1) De oudste gedrukte en uitgegeven kaart waarop het Quelpaerts-eiland onder die naam is vermeld gevonden, is die van Joan Blaeu van 1687. Als men aanneemt dat die naam door de Hollanders gegeven is, dan kan uit de ons bekende gegevens alleen worden afgeleid dat die naamgeving moet samenhangen met de reis van "het Quelpaert de Bracq" naar Japan in 1642. Noch daarvoor noch daarna is dit of een ander "quelpaert" in de buurt van Korea geweest. Met de beide andere vaartuigen "de Hasewind" en "de Visscher" beide "quelpaerden" is dit ook niet het geval geweest. Voor zover uit de bewaard gebleven berichten kan worden nagegaan, zijn deze beide "quelpaerden", wanneer die na 1642 en voor 1648 te Taijoan dienst deden, alleen uitgezonden met smaldelen welke in zuidelijker wateren, in de buurt van Manila, jacht maakten op Chinese jonken en Spaanse zilverschepen maar nooit gebruikt noch afgedreven zijn naar plaatsen ten noorden van Taiwan. Op de vraag hoe het Quelpaerts-eiland dan aan zijn naam is gekomen ligt het antwoord in het duister. Kennelijk is dit een van die raadsels waarvan de oplossing misschien te zijner tijd door het toeval aan de hand zal worden gedaan. "Possibly these riddles might be solved if life were long enough to devote a dozen years or more to explore the hidden corners of knowledge" (The voyage of Captain John Saris to Japan, Preface, bl. VIII). Hoetink redeneert verder of de soortnaam "quelpaert" net als "galjot", van Portugese afkomst is en of misschien een ongeval wat een dergelijk Portugees schip op zijn tocht van Macao naar Japan overkomen, voor Portugese zeevaarders de aanleiding is geweest om het Koreaanse Ilha de Ladrones, een naam die ook voor andere oosterse eilanden gebruikt werd, voortaan nauwkeuriger aan te duiden als: "het Quelpaerts-eiland". Misschien is het woord "quelpaard" van Portugese oorsprong. Zoals ook "luipaard" is ontstaan uit "leo" en "pardus", zou "quelpaard" kunnen zijn gevormd naar "quelpardus", een samenstelling van "pardus" en "quelly" of "quel", een op de Kust van Guinee voorkomende soort van luipaard. (Quelly - s.m. Mamm, Espece de leopard de Guinee (Dictionnaire national par M. Bescherelle aine. Paris, 1851). III.7 Wat verder met Hamel gebeurdeWat betreft Hamel zelf, kunnen wij weinig toevoegen aan datgene wat hij zelf heeft meegedeeld. Toen de Japanse autoriteiten Hendrick Hamel bij zijn aankomst in Nagasaki in 1666 ondervraagden, gaf hij op 36 jaar oud te wezen (*). Hij is dan ook op 22 augustus anno 1630 in Gorkum gedoopt (*). Verder heeft het Opperhoofd in Batavia in het Dagregister genoteerd dat Hamel in 1651 met de "Vogel Struijs" in Indië was gekomen (*), Dit schip is op 6 November 1650 uit het Land-diep van Texel uitgevaren (Patr. Miss. 25 maart 1651) en op 4 juli 1651 op de rede van Batavia aangekomen (Gen. Miss. 25 december 1651). Hamel stond bij zijn uitreis, als soldaat, voor bosschieter te boek. Dit wil echter nog niet zeggen dat hij in een berooide toestand Europa verliet. Wanneer wij bijvoorbeeld weten dat de latere gouverneur generaal Wiese naar Indië ging als hooplooper d. i. als lichtmatroos en al we dan ook nog weten dat deze tegen Van der Parre, de toenmalige landvoogd, oud-oom moest zeggen, dan kun je de conclusie trekken dat zijn naam alleen op de scheepsrol was gezet om hem op deze manier vrije passage te bezorgen ( Dr. F. de Haan Uit oude notarispapieren II: Andreas Cleyer, Tijdschr. Bat, Gen. XLVI, 1993, bl. 423).. Misschien is ook Hamel met goede aanbevelingen in Indië gekomen en heeft hij daaraan een bevordering als "soldaat aan de pen" te danken, eerst als assistent en vervolgens boekhouder. Hierdoor werd zijn aanvangsgage tot f 30 per maand verhoogd. En dat terwijl de gage van zijn medepassagier van de "Vogel Struijs", de bosschieter Jan Pieters van Hoogeveen, in 1653 nog stond op f 11 per maand (*). Waarom hij na zijn terugkomst uit Japan in 1667 in Batavia is achtergebleven, valt niet te zeggen. Wat er na 1670, toen hij na een afwezigheid van twintig jaren in Nederland was aangeland, is eveneens onbekend gebleven. Hij wordt nog wel een keer genoemd in een notari? acte van 7 december 1671 als boekhouder van de fluit "Opmeer". Ook is er in een Gorkum bewaard handschrift van omstreeks 1734, waarin genealogische tafelen van voorname Gorkumse geslachten zijn opgenomen (*). Hier vinden we: "Hendrick Hamel is naar Oost-Indië gevaren en comende van daar, om naar Japan te rijsen, is door een orcaan schipbreuk leijdende op 't Eijland Corea gesmeten en aldaar in slavernij 13 jaar gehouden, vlucht met een boot naar Japan en komt alzoo weder tot Gorcum, reist voor de tweede maal naar Indië en komt weder tot Gorcum en sterft aldaar noch vrijer zijnde den 12 febr. 1692". Hier vinden we ook dat hij is geboren uit het huwelijk van Dirck Hamel en Margaretha Verhaar, dochter van Hendrik Verhaar en Cunera van Wevelinckhoven. Het geslacht Hamel voerde een wapen met een zilveren hamel (een gesneden ram) op een goud veld. Voor een artikel over de familie van Hamel zie (*) Hoetink stelde in 1920 nog de volgende vragen:
He(y)ndrick Hamel was geboren in 1593 en huwde op 9 september 1616 met Aeltjen Drijvers. Hij kwam uit Den Haag (volgens de huwelijks aantekening). Hij woonde in Amsterdam op de Rouaanse Kade en was koopman en deed zaken in het groot; hij speelde een belangrijke rol in de West Indische Compagnie en richtte in 1630 met enkele anderen een maatschap op om een Colonie in de Zuijd Ravier op de acht- en dertigh en een half graet leggehende neer te slaen (in Nieuw Nederland nu rondom New York). Hij was in zoverre familie van Hendrick Hamel dat de vader van Hendrick; Dick Hamel en Heijndrick Hamel dezelfde voorvader hadden en tot dezelfde generatie behoorden. Hun overgrootvaders waren broers. Mr Johan Hamel was een broer van Heijndrick Hamel en was geboren in 1583 als zoon van Mr. Gerrit Hamel (1557 - 1633). Hij was, toen hij trouwde "doctor in beijde rechten en secretaris te Amersvoordt" Hij legde op 27 april de daarvoor verplichte eed af en bleef deze functie beoefenen tot 1630. Hij overleed op 13 november 1636. Joan en Adriaan zouden kinderen kunnen zijn van Nicolaas Hamel. Nicolaas op zijn beurt was een volle neef van Heijndrick en Johan Hamel. Nicolaas had een kind dat Adriaan heette en mogelijk ook een zoon die Joan heette, verder is niets van hen bekend, verder onderzoek zou moeten aantonen hoe dit in elkaar steekt. Nicolaas was edelman in de artillerie en op 1 november 1639 en 13 april 1641 wordt hij in notariële akten capiteijn van de treckpeerden genoemd. Later wordt hij burgemeester van Vianen. Als Joan en Adriaan inderdaad de personen zijn die klerken waren in Batavia, zou dat een verklaring kunnen zijn waarom Hendrick een jaar in Batavia bleef toen hij van Deshima terug kwam. Tot in 6 generaties was het nog steeds mogelijk om elkaar als familie te beschouwen, in vroegere eeuwen waarschijnlijker dan nu. Deze Maria Hamel was een dochter van Heijndrick Hamel. Verder is er niets over haar bekend. Bovenstaande gegevens zijn afkomstig van C.A. Hamel. In eigen beheer heeft hij een boek uitgegeven getiteld: Hamel; kroniek van een FAMILIE In "Beschryvinge der stadt van Gorinchem en landen van Arkel, door Mr. Cornelis van Zomeren, 1755," is de naam "Hamel" nergens aangetroffen.
*** *** Vervolg hoofdstuk IV: Korea onder invloed van vreemde machten ***
|