I. Hollanders op Taiwan

I.1 De naam Formosa

Formosa kreeg zijn naam van de Portugezen. Bij de Spanjaarden heette het Hermosa. De Chinese naam is Tai-oan en de Japanners noemden het Takasago. In de stukken van de V.O.C. vinden we "Eijlandt Paccam ofte Formosa", zo lezen we bijvoorbeeld in de generale missiven van 1616 en op kaart no 364 in de verzameling van het algemeen rijksarchief: "Tot ontdeckingh vant Eijlandt Paccam ofte Formosa hebben d'onse op den 8en Martio laestleden, onder t' beleijt van d' opperstierman Jacob Noordeloos, uijtgesonden twee joncken... ende is bevonden om de Noort streckent tot op de hoogte van 25 graden 10 minuijten, ende om de Zuijdt tot omtrent op de 20o graed". Ook vinden we op sommige kaarten: "Pakam of Ilha Formosa" bijvoorbeeld op de kaartnummers. 271 en 288 in het algemeen rijksarchief maar ook bij  Teleki, Atlas zur Geschichte der Kartographie der Japanischen Inseln X.

Zo lezen we in de dagregisters van Batavia op 9 april 1625 (pag. 144) "Opde Suijdhoek vande Baeij van Taijoan hadden de onse een fort geleijdt... de plaetse daer 't fort op staet is een sant duijn, ontrent een musquet schoot tegen over t' fort leijt een sandt plaet daer ons comptoir ofte logie op gestaen heeft..." en in de patriasche missieven van 26 april 1650:  "de uijtsteeckende plaet bij het vastelandt van Formosa, sijnde Taijouan"

Men vond het kennelijk geen aangename plek om te zijn want zo schrijft Gouverneur Pieter Nuijts op 28 februari 1628 naar Batavia: "de luijden schijnen van Taijouan omdat het een sombere, dorre ende drooge plaets is een disgoest te hebben". Op 14 juli 1650 schreef de Bataviase regering: "'t is wel een schoon eijlandt, gelijck sijne name metbrenght maer verslint veel menschen vlees" [door het ongezonde klimaat].

In dit stuk zullen we verder Taiwan blijven gebruiken, tenzij het gaat om oorspronkelijke stukken.

naar menu

I.2 Vroege geschiedenis

Bij resolutie van gouverneur Sonck en de raad van Taijoan dd. 14 januari 1625 werd besloten,"ons van de Sandplaet met alle des Comp.es middelen aen de oversijde (op t' vastelant van Isla Formosa) te transporteeren" ..... om "aldaer een volcomen stadt op te rechten." Ook werd aan "t' alreede opgerechte Casteel" de naam Orangie gegeven en besloten "de Stadt te noemen naer de seven geunieerde provintien de Provintien". De regering te Batavia gaf haar goedkeuring door middel van een brief die gedateerd was op 13 mei 1625 maar de Bewindhebbers bevalen in een missive (een missive is een officieel stuk van de regering) van de kamer van Amsterdam gedateerd op 17 oktober 1626 "dat het Fort ende Stadt in Teijouhan afgesteeken ende begrepen zal genoemt sijn Zeelandia in plaetse van Provintien." (Missive Batavia naar Taijoan, dd. 27 juni 1627 en Gen. Miss. 9 november 1627) Teijouhan is het tegenwoordige Tainin.

Nu lagen echter het Casteel of Fort Zeelandia en de ontworpen stad niet op dezelfde plaats; het Casteel lag op een hoog duin op de zandplaat, en aan het einde van het Casteelsplein, aan de oostzijde, was een nederzetting van de Chinezen die de naam van "'t Quartier ofte de Stad Zeelandia" droeg" ('t Verwaerloosde Formosa, bl. 15, 17). Om die reden zal de ontworpen stad op het vasteland van Taiwan de naam Provintie hebben gehouden.Onder die naam komt zij in ieder geval voor op een kaart van Taiwan van 1629 (Nat. Arch. no. 140) en bij een schrijven van 10 mei 1649 gelastte zelfs de Bataviase regering aan President Overtwater om "de plaetse Chiaccam op 't. voorlant van Formosa welck voor desen geprojecteert ende ondernomen is om het beginsel van een stadt daerop te formeren, ende tot dien eijnde door de Heer Martinus Sonck saler den name Provintie gegeven ende sulcx van hier geapprobeerd was" [en welke Overtwater had herdoopt in "Hoorn"] "sijn vorigen naem van Provincie weder [te] geven."

naar menu

I.3 De opstand van de Taiwanezen.

Na het verzet van de Chinezen in 1652 werd "om bij revolte... Taijouan en Provintie niet te cunnen separeeren... een suffisant redout aen de oversijde in 't midden van de cruijswech binnen voorn de. Provintie" gemaakt (Gen. Miss. 24 december 1652 en Miss. Batavia naar Taijoan gedateerd, 26 mei 1653, 18 juni 1653 en 20 mei 1654) Een redout is een klein vestingwerkje met alleen uitstekende hoeken en deze redout werd in begin mei 1661 aan Koxinga[guóxìngyé] overgegeven. (Zie "'t Verwaerloosde Formosa") .

Van "het vleck Provintie" spreekt ook de gewezen Gouverneur Verburgh te Batavia op 10 maart 1654 in zijn "Rapport aengaende de gelegentheijt van Formosa",  (Nat. Arch, no. 1097). Verder staat op de kaart die onder no. 305 in de verzameling van het Alg. Rijksarchief is opgenomen, vermeld: "het vlekje Provintie".

Begin 1653 moest de Indische regering overgaan tot het benoemen van een gouverneur van de vestiging op het eiland. Dit om de in 1649 aangetreden Nicolaas Verburgh, die zijn ontslag had aangevraagd, te vervangen. Kennelijk werd op zijn aanwezigheid ook geen prijs meer gesteld zoals blijkt uit de generale missive van 24 december 1652. Er waren redenen om voor het bestuur van dit "costelijck pant", van dit eiland "van overgroote importantie", een medewerker van de V.O.C. uit te kiezen van ,,bijzondere wijsheijt, discretie ende cloeckheijt" (Res. 21 maart 1653).

Op 7 September van het jaar daarvoor (1652) waren Chinese kolonisten het dorpje Provintiën binnengelopen en hadden acht Hollanders vermoord. Hierop werden er militairen en autochtonen uitgezonden die in twaalf dagen de rust herstelden. Daarbij lieten enkele duizenden Chinezen het leven. De soldaten en hulptroepen

"vonden geen grooter troupen als van 10 a 12 bij den anderen die haer hier en daer 't suijckerriet ende andere veltgewassen hadden verborgen, Werdende alle die attrapeerden door onse ende der inwoonders handen om 't leven gebracht, zulcx in voorsz. 2 dagen tijts, omtrent de 500 Chinesen massacreerden",... "Soodat gedurende den oorloch in den tijt van 12 dagen tusschen de 3 a 4000 rebellige Chineesen in wederwraeck van 't verghoten Nederlants Christenbloet verslagen zijn, daermede oock dese revolte tot slissinge ende te niet doening is gebracht", (Gen. Miss. 24 december 1652)

de autochtonen werden beloont voor 2600 "gemassacceerde" koppen. De Bataviase regering oordeelde naar aanleiding van dit incident dat dit een waarschuwing was dat er nog minder tolerant moest worden opgetreden dan tot dan toe het geval was geweest. Zij moesten dus gekort worden in de vrijheden waaraan ze kennelijk in eigen hun land niet gewoon waren. Als oorzaak van de opstand werd aangenomen

"dat de principaelste Chineese lantbouwers wat geprospereert zijnde, nae staet ende gesagh traghtende, off wel door eenigh misnoegen off om al te groote vrijheeden die hun, om haer in dese Republicq aen te locken, toegelaten zijn, uijt eijgen movement dit verfoeijelijck ende verraders werck ondernomen hebben; 't sij soo het wil, dit is een goede waerschouwinge voor ons ende onse nacomelingen zoo wel hier op Batavia als Formosa, altijt een waeckend oogh jegens den arghlistigen ende trouweloosen Chinees in 't seijl te houden en besonder op Formosa wel in agting te nemen geen meester van eenigh geweer en werden. Bovendien hun de groote vrijheeden die se dogh in haer eijgen landt niet gewoon sijn te genieten, soo veel te besnoeijen als doenlijck is" (Gen. Miss, 31 januari 1653)

de Heeren XVII hadden kennelijk hetzelfde idee (Patr. Miss. 20 januari 1654) maar kregen al gauw een andere kijk op datgene wat voorgevallen was: "In UE voorsz. missive van den 26 Maij 1653 nae Taijouan geschreven, hebben wij niet sonder ontsteltenis gelesen dat veele van gevoelen sijn dat de jongste revolte der Chinesen op Formosa waerdoor omtrent 3000 van die natie om 't leven geraeckt sijn, ten principalen soude veroorsaeckt sijn door de extorsien en gewelten die sij voorgeven hun van den Fiscael en andere over hen te seggen hebbende aengedaen. Sijnde voorwaer beclaeghelijck dat ons soodanige onheijlen door toedoen van onse eijgen Ministers overcomen" (Patr, Miss. 26 april 1655).

naar menu

I.4 Herstel van het gezag.

Menings verschillen tussen "Compagnie's principale ministers in kercke ende politie"hadden namelijk aanleiding gegeven tot verdeeldheid en het ontstaan van verschillende partijen. De V.O.C. liet niet toe hier door overplaatsingen een eind aan te maken. Om te voorkomen dat de slechte verstandhouding tussen bestuurders en predikanten de belangen van de V.O.C. zou schaden, was het nodig het gezag in handen van iemand van te leggen met "meer dan gewone authoriteijt"

"Hier nevens werden UEd. andermael overgesonden de schriftelijcke deductien ofte verthoogen der schraperijen, usurpatien, stoute onderneminghen ende vordere quaede handelingen ende practijcken door de predicanten Daniel Gravius ende Gilbert Happart geduerende den tijt haerer residentie op Formosa gepleegt" (Gouverneur Verburg aan de Indische regering dd. 16 februari 1652).

"In dezen tijd [1649] klaagden de Broeders zeer sterk over den Heer Landvoogd Verburg" (Valentijn, IV, 2e stuk, 4e boek, 1e hoofdstuk, bl. 89). In plaats van Verburg zal bedoeld zijn Gouverneur Pieter Anthonijsz Overtwater (Zie Res. 31 juli 1649 waarbij Verburg tot zijn opvolger werd benoemd, en Missive Batavia naar Taijoan 5 augustus 1649).

Over dit gekrakeel handelt ook een missive van 19 januari 1654 van de kerkeraad te Batavia aan de Heeren XVII. Hoe deze hierover dachten, blijkt uit het volgende:

"T valt seer moeielijck en verdrietigh te hooren de dissentien en onlusten die der telckens voorvallen onder de Ecclesiasticquen mitsgaders de clachten over derselver onbehoorlijcke comportementen, usurpatien en geltgierigheijt en dat in alle residentien van de Compagnie geheel Indië door, en principalijcken op Formosa" (Patr. Miss. 20 januari 1654).

"Wij hebben gesien dat volgens onse gegeven ordre, de Ecclesiasticquen nu ontlast sijn van de politijcke regieringe op de dorpen, maer UE sullen daer op hebben te letten dat sulcx niet alleen niet weder compt in te cruijpen, maer datse oock haer sullen hebben te vougen onder diegeene die door den Gouverneur en Raet aldaer de politijcke regieringe en gesach over de dorpen sal aenbevolen sijn" (Patr. Miss. 15 april 1654). - Over "de tusschen den Heer Gouverneur..., ende sijnen Raedt geresen onlusten" zie Res, 12 april 1651 en Miss. Batavia naar Taijoan, dd, 21 mei 1652.

Van verschillende kanten was de regering gewaarschuwd tegen "de sone van den grooten mandarijn Equan"  (Voor enige bijzonderheden uit Nederlandse bronnen betreffende deze beroemde Chinees, Koxinga [guóxìngyé], zie 1 ) die van plan zou zijn om de nederzetting op het eiland Taiwan te veroveren en zich daar met zijn aanhang te vestigen, als hij de strijd op en om het vaste land van Zuid-China tegen de opdringende Tartaarse overheersers zou moeten opgeven.

"Alsoo nu eenigen tijt herwaerts verscheidene onlusten in Taijouan onder de Chinesen geresen sijn, ende dat den soon van den grooten Mandarijn Equan niet langer machtich sijnde om den Tartar tegenstand te doen, met sijn bijhebbende macht sich te water begeven heeft, die dan gepresumeert wert het oogh op Formosa geslagen te hebben...," (Res. 10 april 1653; vgl. Miss. Batavia naar Taioan 25 juli 1652).

Ook de Heeren XVII vonden de veronderstelling aannemelijk dat de in verzet gekomen Chinezen

"daertoe opgemaeckt sijn door Cochin [Koxinga [guóxìngyé]] de soone van Equan, en met hem daerover gecorrespondeert; mitsgaders secours en assistentie verwacht hebben, gelijck den Pater Jesuita  ons aengedient heeft dat op sijn vertreck uijt China soodanige geruchten daer liepen" (Patr. Miss. 20 januari 1654) ("den Pater Jesuita" Martinus Martina)

Na enkele jaren bleek dat de angst voor aanslagen van die kant ook niet ongegrond is geweest. In 1662 slaagde Koxinga [guóxìngyé] er toch om de Nederlanders voorgoed van het eiland te jagen. Met unanieme stemming werd in de vergadering van de Bataviase regering van 21 maart 1653 voor de gewichtige post op Taiwan gekozen de Ordinaris Raad van Indië Karel Hartsingh , "die de Taijouanse gewesten van desen lange jaren bijgewoont".

Carel Hartsingh werd in 1611 te Meurs geboren, was getrouwd met Sara de Solemne, weduwe van Pieter Smidt, en overleed op 24 september 1667 als Directeur Generaal. (Zie De Haan, Priangan, I, bl, 216. Voor zijn benoeming tot Gouverneur van Taiwan.

Hij nam de benoeming aan en maakte zich klaar voor de reis, maar toen gouverneur generaal Carel Reniersz op 18 mei 1653 overleed, gaf Hartsingh er de voorkeur aan in Batavia te blijven en de nieuwe gouverneur generaal Maetsuijker als directeur generaal op te volgen (Res. 20 mei 1653.). Nu werd dus besloten "tot het Taijouanse Gouvernement te qualificeeren en te gebruijcken" de extra ordinaris raad van Indië Cornelis Caesar. Hem werd "opgedragen met de laetste besendinge daerna toe als Gouverneur sich... te vervoegen" (Res, 24 mei 1653).

naar menu

I.5 Cornelis Caesar

Zijn aanstelling als gouverneur van Taiwan gedateerd op 18 juni 1653, is te vinden in het Koloniaal Archief onder nummer 780. Op 26 juni 1653 gaf de nieuwe gouverneur generaal Maetsuijker een "vrolijck scheijdmael' ter ere van Gouverneur Caesar, die op het punt stond te vertrekken.

"Aen d E. heer Cornelis Cesar, Raadt extraordiaris van India die gedestineert is om na Taijoan te vertrecken ende aldaer 't gouvernement van den E. Nicolaes Verburgh over te nemen mitsgaders de verdre scheepsopperhoofden, wert des middaghs ten huijse van d' Ed. heer generael een vrolijck scheijdmael gegeven, daer hem de heeren Raden van India ende meest alle de gequalificeerde Comps. dienaren alhier, nevens hare huijsvrouwen, als andere genoode gasten, mede laten vinden" (Dagr. Bat. 16 juni 1653, bl. 82).

In de namiddag vond "de publijcke authorisatie van d' E Hr. J. van Maetsuijker in 't generale gouverne van India" plaats. Natuurlijk werd dit weer met "een frisschen dronk"  bezegeld (Dagr. Bat. 16 juni 1653 bl. 84). In Resolutie van 16 december 1681 wordt gesproken van het "ordinaire scheijdmaal" voor retourschepen die gereed lagen om uit te zeilen.

"Genoemde Heer Cornelis Caesar is tot becledinghe van sijn opgeleijde chergie met desselfs familie den 18 Junij laestleden pr 't jacht de Sperwer uijt Batavia reede naer Taijouan genavigeert, cargasoen f 64994.17.4" (Gen. Miss, 19 Jan.1654). Vergelijk ook Dagr. Bat. 1653, b1, 84.

Om naar Taiwan te gaan werd het jacht "de Sperwer" aangewezen.

naar menu

I.6 De Spanjaarden op Taiwan

Hoewel de V.O.C. na haar verhuizing van de Pescadores (P'eng-hu Lieh-tao) naar Taijoan (1624) zich het gezag over het hele eiland Taiwan had toegekend (W. P. Groeneveldt, De Nederlanders in China, I (Bijdr. Kon. Instituut voor de Taal-, Landen Volkenk. v. Ned.-Indië VI, 4 (1898), bl. 290)), waren ze in principe alleen heer en meester over het zuidelijke deel daarvan namelijk in de streek waar zij zich hadden gevestigd en de direkte omgeving. Ook hadden zij niet kunnen voorkomen dat de Spanjaarden zich in 1626 op Noord-Taiwan hadden gevestigd. De Spanjaarden wilden met deze vesting hun handel vanuit Manila met China, Macao en Japan beschermen.

"Volgens d' advijsen dit voorleden noorder mousson van Teijouhan becomen, ende nae de rapporten van verscheijden overgecomen Chinesen alhier, mitsgaders nae de loopende geruchten in Japan, schijnt het seeker ende buijten alle twijffel te gaen dat den vijant van Manilha verleden zuijder mousson a° 1626 aent Noordt eijnde van Formosa gecomen ende op seecker cleijn eijlandeken genaemt Kelang-Taesuij, niet verre van 't groot Eijlant gelegen, plaetse geincorporeert, ende een drijpuntich fort op den houck van t' Eijlandeken begrepen heeft, sijnde nae rapport van seecker Chinesen tolck inde maent Junij a° pasto met drij gallijen, een fregat ende seven joncken, gemant met ontrent tachentich zeevarende Chinesen, idem met noch ontrent 180 Castilianen van Luconia gescheijden, ende in voughen als geseijt is op Kelang Tanghsui nedergeslagen met intentie om voor hen den Chinesen handel aldaer te funderen, welcke in Manilha, soo ten respecte onser vestinge in Teijouan gelijck mede door 't cruijsen onser scheepen daerontrent genouchsaem begon te verdwijnen; voorts, soo als de geruchten in Japan sterck liepen, om ons in Teijouwan met een goede macht zelfs te comen besoucken ende van daer te slaen. De gelegenheijt vande plaetse waer ontrent den vijant fortificeerde, was d' onse noch niet ten rechte bekent, doch t' was aant Noort eijnde te doen. Wat de Baeij belanght, dezelve was met dit eylandeken (goelijck een quartier mijle vant Groot Eijlant gelegen) beslooten binnen t'welcke t'vaertuijch genouchsaem voor alle winden beschut lach, connende van twee sijden vuijt ende in. De diepte vant incomen nae de Witt [Commandeur Gerrit Frederickszn de Witt, waarnemend Gouverneur] verstaen conde, soude ontrent 40 vadem ende binnen de Baeij zelffs niet meer als 5 a 6 vadem houden. Dit is in substantie 't gene wij tot noch toe van dese zaecke hebben connen verstaen" (Memorie voor d'E. Pieter Nuijts dd. Batavia 11 mei 1627. Zie ook Gen. Miss. 29 juli 1627). - Vgl. The Philippine Islands 1493 - 1898 ed. Blair and Robertson, XXII, bl. 98, 168 en XXIV, bl. 153; en de daer aangehaalde Historia de Philipinas, V, 114 - 122),

Zolang de opgerichte Spaanse versterking Kelang [Chilung] daar was, kon de V.O.C. haar doel, namelijk de alleenhandel met China, zeer waarschijnlijk niet bereiken.

"Kelung, in latitude 25° 9' N and 1ongitude 121° 47' is situated on the shores of a bay.... In this bay is Kelung Island, a tall black rock about 2 miles from the actual harbour.... The ruins of an old Spanish fort still exist on the small island in Mero Bay" (W. F. Mayers, The Treaty Ports of China and Japan, 1867, bl. 323).

"Overtredende tot de gelegentheijt van Formosa daar de Compe residentie heeft genomen op insichten omme aldaer te trecken den handel uijt China ende te gauderen de commoditeijten van dat waerdich Eijlant, mitsgaders de blinde heijdenen tot het Christengelove te brengen ende onder onse subjectie te houden" (Missive Batavia naar Taijoan, 4 juli 1644).

naar menu

I.7 Japanse druk om de Spanjaarden te verdrijven

De Japanners hadden er herhaaldelijk op aangedrongen dat de V.O.C. de Spanjaarden uit Taiwan zou verdrijven.

Nagasaki 2 oktober 1642. ".... Over 5 a 6 jaren geleden is wel ernstelijck bij de Gouverneurs van Nangasacqij aen de Presidenten Couckebacker ende Caron gerecommandeert sulcx bij der handt te nemen, opdat daerdoor den loff bij de hooge overicheijt van Japan mocht becomen" (Missive Jan van Elseracq aan Paulus Traudenius).

".... the reason why the Dutch have made so great efforts to capture Hermosa Island, going to attack it year after year, was that they had promised the Japanese that they would do so, and would expel the Spaniards from it" (The Philippine Islands, ed. Blair and Robertson, XXXV, bl. 150. Bericht uit Macasar, maart 1643).

In eigen land hadden de Japanse regenten de aanhangers van het katholieke geloof massaal vervolgd en uitgeroeid. Om te verhinderen dat van Noord-Taiwan priesters en gelovigen Japan zouden binnensluipen, zouden ze graag willen dat aan de aanwezigheid van Spanjaarden op dit eiland een einde kwam. Als de Spanjaarden door de Hollanders verjaagd werden dan kreeg de achterdochtige Japanse regering daarmee ook een bewijs dat van de kant van de V.O.C. de komst van katholieke zendelingen niet zou worden vergemakkelijkt. Per slot van rekening waren de Hollanders ook Christenen en daarom ook verdacht. De sterkste prikkel om de Spanjaarden van Taiwan te verjagen en weg te houden, zal voor de V.O.C. zijn geweest dat er vermoedelijk goudmijnen in het noordelijke deel van het eiland aanwezig waren. De regering te Batavia schreef 23 mei 1637 al aan Gouverneur Van den Burch:

".... soo dan de goudtmine op Formosa sich mede ten proffijte van de Compagnie opende, soo waere dan niet alleen den Papegaij maer den Arent geschooten, doch alles moet zijn tijdt hebben ende werden groote Steeden in eenen dagh niet gebouwt".

Door die te bemachtigen, mocht zij verwachten een vergoeding te vinden voor het gevreesde verbod van de uitvoer van zilver uit Japan.

"Op de gelegentheijt van de Spagnarts vestinge Kelang Tamsuij overlang gerecommandeert sullen nu oock te meer moeten letten om de Compagnie daervan te verseeckeren en door middel van dien 't eijlandt Formosa te gunstiger te besitten, 'twelck hoognoodich is. Men verlangt hier seer nae de successen van de goutmijnen dewelcke sonderlinge in dese gelegentheijt van tijdt te passe souden comen, als de silvermijnen voor de Compagnie in Japan geslooten blijven souden, 't welck wij nochtans verhopen dat anders uijtvallen sal, ende een blijde tijdinge soude wesen" (Patr. Miss. 12 april 1642)

Ook konden ze op deze manier de kosten dekken voor de hoge uitgaven voor het bestuur op Taiwan.

",... de Compagnie's middelen moeten gesuppediteert worden tot maintenue van de groote lasten, ende dat het de participanten van deselve Compagnie vrij meer om winsten uijt India te trecken te doen sij, als dat blooten renommee hebben van veel volckeren sonder voordeel onder haer gebieth te sijn" (Missive Batavia naar Taiwan, 23 juni 1643).

Dat zij niet van plan waren rekening te houden met rechten van de Taiwanezen op die mijnen, sprak voor de regering te Batavia vanzelf.

"Tgene van de goutmine geschreven werd, heeft ons verheugt, maer sullen [ons] veel meer verblijden als door ondervindingh (dat reede volgens d' advijsen ende rapporten des Gouverneurs Traudenius bij der hant moet genomen sijn) comen te vernemen gout-rijck ende wel te genaecken is; deselve van importanse zijnde sal geheel voor de Compe moeten versekert werden, ende sonder op nader ordre te wachten ons daervan meester maken, de besitters verplaetst, verdelght ofte verdreven,..." (Missive Batavia naar Taijouan, 23 april 1643).

"Het verdelgen ende uijtroijen. van de menschen daer omtrent de mine residerende (dat VE. soo ernstigh bij hare brieven recommanderen te doen) connen wij hier niet goed vinden" (Patr. Miss. 21 september 1644).

"Of the island's mineral products Gold is the most important.... It may be said.... that of the limited area investigated the north.... possesses the most valuable Gold deposits" (Davidson, The Island of Formosa, bl. 460).

naar menu

I.7 De verovering van Kelang

Tenslotte ging men tot de uitvoering van "het desseijn op 't noordeijnde van Formosa" over:

"Omme dan de rechte vruchten van dit costelijck eijland Formosa de Compe. te doen gevoelen, ende ons daervan geheel meester te maecken, hadden wij volgens resolutie van den 12en April ende 17 Junij passado g'arresteert den Castiliaen uijt Kelangh te slaen ende derzelver forten te bemachtigen" (Gen. Miss. 12 december 1642).

Gouverneur Traudenius zond op 17 augustus 1642 een krijgsmacht onder Capitein Harouse daarheen; die arriveerde daar op 21 augustus en landde dezelfde dag, met als gevolg dat de bezetting "haer den 25 daeraenvolgende rendeerden, ende daeghs daeraen met vliegende vaendels uijttrocken tot aent Clooster". De verliezen aan de Hollandse kant waren 5 doden en 15 gewonden. (Vgl. Leupe, De verovering van het fort La Sanctissima Trinidad op Formosa in 1642, Bijdr. Kon, Inst. II, a (1859), bl. 73; en The Philippine Islands, XXXV, bl. 135 e.v.)

Het bericht van de verovering werd op 9 november 1642 in Batavia verzonden (zie schrijven naar Bantam dd. 22 november 1642) en wordt ook vermeld in een priv衲ief van G.G. van Diemen die gedateerd was op 12 december 1642 aan de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden. Tijdens de aanval van Koxinga [guóxìngyé] op de nederzetting van de V.O.C. in Taiwan, welke eindigde met de overgave van Taijoan en Taiwan (2 februari 1662) werd Kelang door de Hollanders verlaten (2 juni 1661) (zie Dagr. Bat, bl, 430 en Dagr. Japan 5 juli 1661). Commandeur Bort vestigde zich in augustus 1664 opnieuw in Kelang (Dagr. Bat. bl. 515) en hield ook stand tegen een bestorming vande troepen van Koxinga [guóxìngyé] op 14 mei 1660 (Gen. Miss. 25 januari 1667 en vgl. Dagr. Bat. bl. 193). Toen de havens van China echter voor de V.O.C. gesloten bleven en daarom Kelang voor de handel niet van waarde was, werd deze plek op 18 oktober 1668 voor goed verlaten (Res. 20 juni 1668 en Dagr. Bat. bl. 211).

Toen de verovering echter een feit was en op 7 september 1642 het aangename bericht in Taijoan binnenkwam dat de troepen zich op 26 augustus van de sterkte Kelang hadden meester gemaakt, werd besloten dit heuglijk feit zo spoedig mogelijk aan de Japanse regering te berichten:

"Omme d' overwinningh der Castiliaense vestingh op Kelangh de Japanse Regenten te condigen, alsoo seecker g'opineert wert 't selve den Keijser soude aengenaem wesen, is den 11en September passado van Taijouan nae Nangasacque affgesonden 't Quel de Brack,... ende verhoopen met die van Taijouan.... het den Japanderen een aengename tijding wesen sal, alsoo op den Castiliaen ende Portugees seer verbittert sijn" (Gen Miss, 12 december 1642).

naar menu

***

Vervolg hoofdstuk II: De Schipbreuk van de Sperwer

***