[ENGLISH] Missiven Nagasaki naar Batavia. 5 oktober 1669. ... zijnde den 16en April binnen des Majestts paleijs [te Jedo] alvorens onse nedrige danckbaarht wegens de verlossingh der seven Nederlanders uijt Correa bewesen hebbende... Omme van UEds missive van poinct tot poinct te beantwoorden soo seggen aanvanckelick dat nademaal den Coopman Daniel Six in den jare 1667 binnen Jedo zijnde (voor de Rijxraden) de verlossing van de noch verblevene Nederlanders in Correa versocht hadde, soo heeft het hem zijnen schuldigen plicht geacht te wesen desen jare1669 daar weder verschijnende, dierwegen bij de Commissarissen als voor de Rijxraden danck te seggen: 't welk Hare Hoogheden uijt den naam van de Keijserlicke Maijesteijt aangenomen en sooveel wij bemercken conden, vergenoegingh gegeven heeft maar aangesien UEdle van gevoelen zijn dat men dese saeck (alsoo van bijsondere voorval is) bij een gemeene danckseggingh der Opperhoofden gedaan, niet en behoorde te laten berusten, maar dat UEdle bijsonderlick uijt UEdle naam daarvoor ordineert danckbaarlick gedaan te werden, soo hebben 't bijsonder genoegen welke UEdle over die weldaat zijt scheppende den Nangasackisen Gouverneur laten bekent maken, die zulx wel bevallen en naar 't Jedose Hoff overgebrieft heeft. Den E. de Haas [Francois de Haas, de aangewezen opvolger van het Opperhoofd Daniel Six, zou in het voorjaar van 1670 de hofreis naar Edo doen.] sal (met Godt de voorste in Jedo verschijnende) UEdle goede intentie met de gerequireerde omstandigheden ('t zij voor den Keijser selven off voor de Rijcxraden, naer dat de Commissarissen en Nangasackisen Gouvernr zulx raatsaam achten zullen) verder trachten te effectueren. Naar de constitutie en gelegentheijt van 't Eijlant Correa hebben hier bedecktelick ten nauwsten doenlick vernomen, maar niet connen ondervinden dat daar voor de Compe eenigen handel soude te drijven wesen, eensdeels omdat het lant bewoont wort van arme luijden die haar eenlijck met den lantbouw en visscherij generen, anderdeels datse daar met geen vreemdelingen willen omgaan, oock souden volgens ons gevoelen die twee magtige potentaten Tater en Keijser van Japan niet willen gedogen (onder wiens contributie zij staan) dat de vreemdelingen daar quamen negotieeren, voornamentlijck zoude den Japansen monarch sich daartegen stellen en geen Christenen, die hem altijt suspect zijn, soo nabij zijn lant mogen lijden, ten insichte altijt bevreest soude wesen dat bij die occasie ons een voet wierde gegeven om 't Christendom daar voort te planten en zijn Lant soo weder in verwarring te brengen. Van desen cant is den toegangh tot dat Eijlandt ijdereen op dootstraffe verboden, excepto den Heer van Sussima, die zulx als een beneficium alleen vergunt is daer met de Tarterse Chinesen te mogen handelen, die toevoer doen van sijde en do stuckgoederen, zijnde desen jare over dien wegh bij de seshondert picol van dat gespin in Japan gebracht ende trect weder zilver (als 't uijtgevoert magh werden) voorts gout, peper, nagelen, noten, poetsioek, wieroock, sandelen caliatourshout als anders, 't welk alles door dat Lant naar China weder vervoert wert, maar onder d' inhabitanten can men niet vernemen dat eenigen handel van importantie daar gedreven wert; wijders stellen bovendien voor vast soo langh de E. Compe den voordeligen handel in Japan genegen blijft 't achtervolgen datse daar (om den Japander geen misnoegen te geven) geen handel dient te soeken, want dese agterdogtige natie soude altijt sustineren dat wij daarmede ijets tot nadeel van Japan voor hadden, waarmede niet alleen de wantrouw vergroten maar den ontsegh van 't rijck wellight op volgen mocht.
|