en zich in 1626 op Noord-Formosa hadden genesteld ter bescherming van hunnen handel van Manila met China, Macao en Japan [156], en zoolang de daar opgerichte Spaansche versterking Kelang [157] in handen van den erfvijand bleef, kon de Compagnie haar doel, den alleenhandel met China, niet hopen te bereiken [158].
Van Japansche zijde was herhaaldelijk er op aangedrongen dat de Compagnie de Spanjaarden uit Formosa zou verdrijven [159]. In hun eigen land hadden de Japansche Regenten de aanhangers van het roomsche geloof te vuur en te zwaard vervolgd en uitgeroeid; om de kans af te snijden dat van Noord-Formosa priesters en geloovigen van de gehate sekte Japan zouden binnensluipen, zal het hun wenschelijk zijn voorgekomen dat aan de aanwezigheid van Spanjaarden op dit eiland een einde kwam. Werden dezen verjaagd door de Hollanders, die toch ook Christenen en daarom verdacht waren, zoo kreeg de achterdochtige Japansche Regeering hierdoor tevens een geruststellend blijk dat van den kant der Compagnie de overbrenging van roomsche zendelingen niet zou worden vergemakkelijkt.
De sterkste prikkel om de Spanjaarden van Formosa te verjagen en te weren, zal evenwel voor de Compagnie vermoedelijk zijn geweest de aanwezigheid van goudmijnen in het noordelijke deel van dat eiland [160]. Door die te bemachtigen, mocht zij verwachten eene vergoeding te vinden voor het gevreesde verbod van den uitvoer van zilver uit Japan [161] en voor de hooge uitgaven welke het bestuur op Formosa vereischte [162]. Dat zij niet van zins was rekening te houden met rechten van inboorlingen op die mijnen, sprak voor de Regeering te Batavia van zelf [163].
Toen tot de uitvoering van "het desseijn op 't noordeijnde van Formosa" was overgegaan [164] en den 7en September 1642 de aangename tijding dat de onzen zich den 26en Augustus van de sterkte Kelang hadden meester gemaakt, te Taijoan werd aangebracht, werd besloten dit heuglijk feit zoo spoedig mogelijk aan de Japansche Regeering te berichten [165]. Als adviesvaartuig, was het "Qu