Onderhandelingen na de ontsnapping

Deze documenten waren bedoeld als werkschrift voor de uitgever, ik vond het echter zonde om ze te laten liggen

We vinden nu ook de plaats waar ze aangekomen zijn op Goto grappig genoeg in een Japanse vertaling van de dagregisters in Deshima: {Een Nederlands schip leed 13 jaar geleden schipbreuk in Korai (Koryŏ, 高麗) Toen kwamen 7 Nederlanders naar een dorpje wat  Nama (なま) heet en in Goto(五嶋) ligt. Toen kwamen ze naar Nagasaki op 16 Augustus, 1666  (dus naar Dejima/Deshima, 出島) [Shin Dong Kyu, ibid, p. 165 ]}

In Korea echter duurde het lange tijd voordat de Koreanen vernamen dat de acht ontsnapt waren. Chŏng Yŏng, de commandant van het fort waarvandaan acht ontsnapt waren, liet na dit belangrijke nieuws te vermelden aan het Koreaanse hof. Het eerste nieuws over de ontsnapping kwam binnen via Tongnae, de kleine Japanse gemeenschap in Pusan. Daar ontving men rondom het midden van November een bericht van de Daimyo van Tsushima dat hij op het punt stond een delegatie te sturen die inlichtingen moest inwinnen over enkele Hollanders.

{13 jaar geleden waren er 66 personen aan boord van een Nederlands schip dat van Taiwan naar Japan ging maar ze kwamen in een storm terecht en leden schipbreuk op weg naar Japan. 30 mensen stierven en de rest, 36 man kwamen op Cheju-do (せいしう嶋) in Chosŏn terecht en werden door de locale bevolking gevangen genomen. Ze werden naar de gouverneur van Chŏlla-do  (けら道) gestuurd. Twintig van hen zijn gestorven door ziekte en van de overige 16 leden stalen 8 een schip van de Chosŏn en ontsnapten vandaar. Ze kwamen op een van de Goto (五嶋) eilanden terecht. De gouverneur van Goto zond hen naar het centrale bestuur en hij lichtte Edo in. Hij kreeg toen het bevel om de stad vredig te houden. Dus hij vroeg de bestuurders naar het regeringsgebouw te komen. De heer Matsudaira Jinzaburo (松平甚三郞) kwam het te weten van de bestuurders en heeft er aan gedacht. Ik denk dat het vanzelf spreekt dat hij meer wil weten. Aan Yoshimura Shozaemon(吉村庄左衛門), 1 September, 1666 [Shin Dong Kyu, ibid, p. 169 ('Yi Ik-t'ae 'Het dokument van de Westerse Schipbreukelingen:  Sŏhyang kukp'yoin'gi 西洋國漂人記')]}

Het is duidelijk dat hij niet op de hoogte was van dit gebeuren en wilde weten wat dit nu allemaal was. In wezen was het een verkapt bevel om uit te vinden wat er in Korea gebeurt was en Korea op het matje te roepen. In het volgende bericht vinden we meer. {36 Hollanders kwamen 13 jaar geleden in een storm terecht en kwamen op een eiland dat Cheju (せい志う) heet. Toen werden ze naar Chŏlla-do  (けらたう) en woonden daar voor ongeveer 12 of 13 jaar. 16 van de 36 overleefden. 8 van hen ontsnapten met een boot en kwamen in Goto aan en ze werden vandaar naar Nagasaki gestuurd. Het bestuur van Nagasaki (het omandokoro 御政所) heeft de Roju, (老中 de centrale bestuurder) in Edo ingelicht, deze heeft toen een brief naar de gouverneur gestuurd met de volgende inhoud: "Ik hoorde dat de resterende 8 Hollanders nog steeds in Chŏlla-do  wonen, maar we denken dat er zich mogelijk enkele Christenen onder bevinden. Een dezer dagen, kwam er een brief waarin stond dat U Chosŏn zou inlichten om hen te controleren en te proberen elk van de acht te identificeren. Dus zal ik Yoshikawa Jirobei (吉川次郞兵衛) sturen met een brief voor de Minister van Riten in Chosŏn. Hij zal binnen enkele dagen naar Chosŏn gaan. Hoewel het hun beiden bevolen was hoorde ik dat de oude heer Kim (Kim Tong-ji sik 金同知識) al naar Tongnae was gegaan op de vijfde. Dus ik denk dat het tijd is dat onze boodschapper naar Chosŏn gaat en dat de oude heer Kim (金同知) al in de Waegwan is aangekomen. Aan Nii Magoemon (仁位孫右衛門) en Ide Yarokuzaemon (井手彌六左衛門), 9 Oktober, 1666 [Shin dong Kyu, ibid, p. 172 ('Over Hollanders die in Chosŏn schipbreuk leden')]}

Aan het hof werd dit weer verder besproken. {In het raport van de Minister van de grensgebieden die bij de brief van Tongnae gevoegd was, daar werden vragen en antwoorden tussen Ch'a Wae (差倭) en Kim Kŭng-haeng (金謹行) beschreven. De inhoud was als volgt. "36 Nederlanders leden schipbreuk en kwamen aan op Cheju-do met goederen en geld, die ze dertien jaar geleden verscheepten. Mensen op Cheju stalen hun spullen en stuurden hen apart naar Chŏlla-do. Toen gingen 8 van de 16 overlevenden heimelijk aan boord van een scheepje en ontsnapten naar Goto (五島) deze zomer of herfst. Edo (de Shogun) wilde graag weten hoe dit in zijn werk was gegaan, dus we schreven een brief naar het Ministerie van Riten."  Ch'a Wae kwam onlangs naar ons toe en vertelde het ons. De zogenaamde Hollanders lijken op de barbaren die eerder in Cheju-do zijn gestrand. Hun kleren zijn anders dan die van de Japanners, bovendien konden we elkaar niet verstaan. Dus we konden hen niet naar Japan sturen. We hebben inderdaad de spullen bewaard die zij in het schip gebruikten. Er is geen reden ons dit aan te rekenen. Toen durfde de vertaler te vragen hoe de kleren van de Nederlanders en die van de Japanners waren. Hij (Ch'a Wae) gaf zijn indruk weer en noemde ook de omstandigheden van de barbaarse schipbreukelingen. Dus zullen we deze zaak overdragen aan de Japanners? Ik vraag uw verlicht oordeel." Toen stond de koning het toe. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 173 ('Voorbeelden hoe de Japanners bezig te houden', 24 Oktober, 1666)]}Dus de heer Kim Tong-ji en de boodschapper werden op stap gestuurd om inlichtingen in te winnen.

We vinden nog meer in de archieven van de Koning hierin wordt duidelijk dat de taal van Japan scherper wordt: {An Chin, de boodschapper van het bestuur in Tongnae merkte onderdanig op: "Cha Wae,  .... vertelde de vertaler Tachibana no Narimune (橘成陳) heimelijk ...... dat 36 Hollanders goederen en geld verscheepten van over de 30.000 Tael schipbreuk geleden hadden en op Tamla (耽羅, Cheju) aangespoeld waren. De mensen van Tamla stalen al hun geld en stuurden ze naar Chŏlla-do. Toen scheepten 8 van hen zich in en ontsnapten stiekem deze zomer en ze gingen naar Edo. Dus Edo (d.i. de Shogun)  wil een brief schrijven naar de Ministerie van Riten om gedetaileerd te weten te komen wat er gebeurd is. De mensen die Hollanders genoemd worden zijn Japanse onderdanen. Toen er eerder een schipbreuk plaatsvond, wees ik u erop om ons onmiddelijk te in te lichten, maar nu hebt u dat nagelaten. Bovendien stal u hun geld en hield ze achter. Noemt U dat oprecht?" Toen kwam Cha Wae nader en zei: "Ik ga zeker naar Edo om de brief te overhandigen. Dus ik hoop de inhoud van de vragen en antwoorden die tussen de regering en de minister van het minsterie van onthaal, en datzelfde geldt natuurlijk voor de brief van het Ministerie van Riten. Er zijn enige moeilijkheden tussen de daimyo van Tsushima en het hoofdbestuur in Edo, dus de vragen (over de Hollanders) zijn vrij belangrijk. Als er verschillen zijn zal de daimyo geexecuteerd worden." De regering van Chosŏn besprak dit en antwoordde: "De zogenaamde Hollanders die u in uw brief noemde lijken op de barbaarse schipbreukelingen. Hun kleren waren anders dan die van de Japanners, bovendien konden we elkaar niet verstaan. Dus we konden niet weten waar ze vandaan kwamen. Dus we stuurden hen niet naar Japan. Eerst behoorde alles van het wrak aan de schipbreukelingen maar we beheren het nu. Er is geen reden om ons dit te verwijten. Toen kwam Cha Wae bij ons en vertelde ons dat de vertaler al geprobeerd had te vragen of de kleren en taal anders zijn dan die van de Japanners, dus hij gaf zijn indruk en vertelde hoe de barbaren in Japan zijn gekomen. Dus we willen hen overdragen." De koning stond het toe.[Shin Dong Kyu, ibid, p. 175 ('De dokumenten van Hyŏnjong (Hyŏnjong sillok)', 23 Oktober, 1666)]}De vorige koning die Hamel en zijn mannen zo goed was toegedaan was inmiddels overleden en kennelijk wist zijn opvolger ook niet alle details.

Deze dokumenten geven goed weer wat er allemaal gebeurde en zoals eerder gezegd, laten zich goed lezen zonder aanvulling en opmerkingen. {De commandant van de grensgebieden merkte onderdanig op: "Volgens de brief van Anchin, de boodschapper van het bestuur in Tongnae, zijn de Hollanders, ik bedoel de barbaarse schipbreukelingen die eerder in Cheju-do zijn aangespoeld, naar Chŏlla Pyŏngyŏng gestuurd en naar 5 steden waaronder Sunchŏn. Maar we hebben nooit enig bericht ontvangen hoeveel mensen daarna zijn overleden, dus we wisten niet hoeveel er nog leefden. Toen we aan de gouverneur van Chŏlla-do verleden jaar vroegen het te controleren, rapporteerde hij dat er 16 overlevenden waren. Daarna hoorde ik dat er 8 van hen ontsnapt zijn door zich in te schepen in een klein bootje naar Goto, Japan deze zomer of herfst. Maar ik weet nog steeds niet die wie de barbaren geholpen heeft, en er is ook nog steeds geen verslag naar ons land gekomen. Het is verbazingwekkend. Dus, zullen we eerst proberen hun ontsnapping te onderzoeken en dan over de rest beschikken?" De koning zei waardig "Ik begrijp het." [ Shin Dong Kyu, ibid, p. 176 ('De dagboeken van het koninklijk secretariaat (Sŭngjŏng-wŏn ilgi)', 24 Oktober, 1666)]} Zo als uit het volgende ook blijkt, was het nog steeds niet helemaal duidelijk om wie het nu ging.

{De koning ondervroeg zijn ambtenaren en gouverneurs aan het koninklijk hof over de brieven die beantwoord waren over de barbaarse schipbreukelingen, dus voorzitter Chŏng T'ae-hwa zei :"Toen de gezant van China hier kwam, kwamen een paar van de westerlingen vanuit een plek in de buurt van de Hong Che brug en veroorzaakten opschudding door luidkeels een beroep op hem te doen. Dus we zonden ze naar Chŏlla-do. Ik ben ervan overtuigd dat dit de westerlingen zijn die naar Japan ontsnapt zijn." Toen zei de kamerheer Min Yu-chung: "Toen ik in Honam (Chŏlla-do) werkte zag ik deze mensen aan het bedelen langs de weg. Bovendien dezen ze een beroep op mij of ik hen naar Japan kon sturen zodat ze weer naar hun land konden gaan. Dus het is zeker dat zij het zijn die naar Japan zijn ontsnapt." De vice president van de linker regionen Hong Myŏng-ha zei: "Het is zeker teleurstellend te noemen dat de gouverneur van de streek het niet gemeld heeft hoewel de westerlingen al ontsnapt zijn." Dus de koning gaf het bevel om een onderzoek in te stellen en de gouverneur te excecuteren. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 176 (' De herziene dokumenten van Hyŏnjong', 26 Oktober, 1666)]}

Over dit onderzoek kunnen we in het volgende lezen: {De gouverneur van de grensstreken merkte onderdanig op: "Toen ik de brief van de boodschapper van Tongnae las, kwam ik voor het eerst het feit te weten dat 8 van de Westerlingen, die in Chŏlla-do  woonden ontsnapt zijn naar Goto, Japan. In overeenstemming met het rapport opgemaakt door een inspecteur uit dit gebied waarin het aantal van de Westerlingen wordt genoemd, lieten we Hong Ch'ŏ-hu (洪處厚), de gouverneur van Chŏlla-do hun aantal nog eens nagaan. Toen bleek dat de 3 die naar Namwŏn waren gestuurd, allemaal daar waren, 3 van de 8 die naar Chwasuyong waren gestuurd, waren daar maar de andere 5 waren weg en 2 van de 5 die naar Sunchŏn waren gestuurd waren daar maar de overige 3 waren weg. We vroegen aan hun collega's (關係 Kwan-kyea betekent eigenlijk alleen maar gerelateerd aan, kan dus ook familieleden zijn) en bazen over hen. Zij (de ontsnapten) zeiden op 6 Augustus dat ze aan boord van het kleine schip zouden gaan om op de kleine eilanden vlakbij hout en katoen (vlas) te gaan halen, maar ze zijn nog steeds niet terug gekomen. Normaal gesproken gaan en komen ze vrijelijk binnen het gebied wat hn toegestaan is, en ze zijn (tot nu toe) nog niet beperkt in hun bewegingsvrijheid het was routine om hout en vlas te halen. Dus voor mij is het ongelooflijk dat ze hebben gelogen en ontsnapt zijn zelfs nu het feit naar voren komt. We kunnen niet anders dan de gouverneur gelijkwaardig te straffen dus we zouden Chŏng Yŏng (鄭欁), de gouverneur van Chwasuyong moeten arresteren en hem beschuldigen. In Sunch'ŏn, was de ex-gouverneur opgehouden met werken en de nieuwe was op dat moment nog niet aangekomen. Ze zeggen dat lager geplaatste ambtenaren van de beide steden al in het gevang zijn gegooid. Ik denk dat het correct is dat we alle ambtenaren, die net zo gedaan hebben, eerst moeten straffen en dan pas uw eerbiedig oordeel moeten vragen. Kunnen we dat zo doen?" De koning antwoorde: "Dat is goed". [Shin Dong Kyu, ibid, p. 177 ('De dagboeken van het koninklijk secretariaat (Sŭngjŏng-wŏn ilgi)', 25 November, 1666)]}. Hier zien we hoe dat in zijn werk gaat. Iedereen die ook maar enigzins verantwoordelijk is wordt gestraft. In eerste instantie zijn de brieven nog vriendelijk zoals we uit het volgende kunnen zien, hoewel het bijna sarcastisch aan doet, maar de toon verandert langzaam maar zeker.

{Van Taira no Yoshima, de daimyo van Tsushima, Japan, aan de minister van Riten, Chosŏn. Hoe gaat het met U tegenwoordig? Laten we aan onze wederzijdse vriendschap denken en aan ons wederzijds respect. Tussen twee haakjes, de acht schipbreukelingen die onlangs in Nagasaki aankwamen. Ze zeggen van zichzelf dat ze Nederlandse kooplieden zijn. We vroegen het hen, toen zeiden ze dat ze wilden handelen in het Japanse zeegebied maar toen kwamen ze in een storm terecht en dreven af naar uw land. Ze hebben 13 jaar in Chŏlla-do vastgezeten. Toen hebben ze een boot gestolen en zijn hier afgelopen herfst aangekomen. Er waren nog acht mensen die tegelijkertijd met hen schipbreuk leden en die nog steeds in Chŏlla-do  zitten. Maar ze weten niet hoe het met hen gaat. Ze zeggen, de gouverneur van Chŏlla-do  kennende, door ons gedrag zal hij boos zijn en hen haten. Voorheen kwamen er Christenen (in Japan) door aan boord van Westerse schepen te gaan en (hier) dwaze mensen te verleiden, dus ons land roeide de Christenen uit en verbood ze uitdrukkelijk. We verdenken dat in een zaak als dit, dat er ook enkele Christenen onder hen zullen zitten, hoewel ze zelf zeggen dat ze lang in uw land werden gehouden. We moeten de waarheid boven tafel zien te krijgen. Als zij degenen zijn die mensen verlokken door magie, dan kunnen we het hen nooit vergeven aangezien we strikte wetten (daartegen) hebben, dus we hebben onderdanig het bevel van de Bakufu gekregen en zenden een boodschapper naar uw land om te vragen of ze goed zijn of niet. Toon ons uw verlicht oordeel en verklaring alstublieft. Er zijn vele lastige zaken, dus ik vergeet haast om u de groeten te doen zoals het een goede buur betaamd. Maar ik denk altijd aan uw land. Moge uw land vredig zijn, dank u. December, 1666 De daimyo van Tsushima, Taira no Yoshimasa [Shin Dong Kyu, ibid, p. 180, ('Briefwisselingen tussen ons land en Chosŏn', vol 22 本邦朝鮮往復書)]}

De dreigende toon is impliciet maar spreekt eigenlijk voor zich en de Koreanen zaten te bedenken hoe ze de zaak konden traineren en een goed antwoord te geven zoals blijkt uit {Volgens het rapport van de commandant van de grensgebieden, die bij de brief van het hoofd van Tongnae zat willen de Japanners weten hoe het met de Hollanders zit en ze bedreigen ons land om te krijgen wat ze willen. De oprechte woorden van Edo, of het koninklijk hof om de zaak te beëindigen zonder enige problemen, lijken ogenschijnlijk waar, maar dat wat er over de goederen die besteed zouden moeten worden aan het Gongen Tempel (權現堂, het heiligdom waar Tokugawa Ieyasu geëerd wordt als de stichter van de Bakufu in Edo en als eerste shogun) toont de ware bedoeling van de daimyo van Tsushima die aan het licht kwam nadat de boodschapper hier kwam. Bovendien, woorden zoals: "de toename van officiële bomen, (公木, bedoeld wordt katoen wat gebruikt wordt als een officieel betaalmiddel)" betekent: U moet dit compenseren, omdat ik weet dat alle katoenplanten verloren waren gegaan" Dit is niet oprecht. Dus daarom wenden we ons nederig naar u om uw verheven oordeel te geven?" Toen stond de koning het toe. {Shin Dong Kyu, ibid, p. 181('Voorbeelden hoe de Japanners bezig te houden', 接待倭人事例 15 November, 1666)]}

Het blijkt dus duidelijk (al was het alleen al om de titel waaronder de documenten bewaard werden) dat de Koreanen naar manieren zaten te zoeken om de Japanners tevreden te stellen, maar ook naar manieren om hen bezig te houden. {We lieten minister (van planning) Kim Sŏk-ju (金錫狫) afvaardigen om op te treden als bemiddelend adviseur. Een westers schip lijdt schipbreuk bij Taejŏng (大靜) in 1653. Het schip waar ze aan boord waren was volledig vernield, dus konden ze niet naar hun land terug. De gouverneur van Cheju vermeldde dit eerbiedig en liet hen in het gebied blijven. Acht van hen gingen aan boord (van een klein scheepje) om vis te vangen en leden in de herfst van 1666 schipbreuk in Goto, Japan. De mensen in Goto namen hen gevangen en zonden hen naar Nagasaki, de gouverneur van Nagasaki vroeg hen naar de redenen en kwam te weten dat het Hollanders waren. Holland is een ondergeschikt prefectuur van Japan, dus hij stuurde hen naar Edo. De Kampaku (de Shogun) liet de daimyo van Tsushima aan ons land vragen: "Restanten van de Christenen gaan in en uit ons land via de kust, dus hebben we een overeenkomst gemaakt met uw land. Maar U hebt ons niet ingelicht. De 8 schipbreukelingen zijn Hollanders. We zijn ervan overtuigd dat de resterende leden (van de groep) die nog steeds in uw land zijn Christenen zijn die ons bedreigen." Normaal gesproken zijn Christenen westerse buitenlanders die aan magie doen en domme mensen misleiden. We namen vroeger contact op met Japan, maar nu zijn er hiaten. De Kampaku haat de Christenen en vraagt ons land hen te vangen en ze altijd naar Japan te sturen. De Kampaku weet van de ontsnapte Hollanders dat de overigen die in ons land zijn gebleven geen Christenen zijn, desalnietemin, zegt hij dit en vraagt ons om goederen voor de Gongen Tempel. Daarom kwam, Cha Wae naar ons land en verblijft al voor 40 dagen in de Waegwan. Het Koninklijk hof reageerde niet, maar we kunnen niet anders dan Sŏk-ju daarheen te sturen als bemiddelend adviseur. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 182 ('De herziene documenten van Hyŏn Chong', 26 Februari, 1667)]} Hieruit blijkt dus wel dat Japan de duimschroeven aandraait. De toon van de brieven wordt bedreigender, en men zocht naar uitwegen om hier onderuit te komen. Dan volgt er nog een serie brieven waarin de schipbreukelingen niet genoemd worden en die alleen maar gaan over de Koreanen die met de Japanners ruzieën over de goederen voor de Gongen, de Japanners die inzien dat ze hun katoen niet krijgen en dan maar om rijst vragen, Cha Wae die verzoekt om de Waegwan te verplaatsen, en weer wat gekrakeel over de betaling met katoen en het verplaatsen van de Waegwan. Ook deze brieven zijn belangrijk omdat zij aangeven dat de spanningen toenamen maar de inhoud is verder niet van belang om hier geciteerd te worden. De volgende brief die weer van belang is komt van Pak Se-mo de Minister van Riten, (禮曹參判, 朴世模 ) Chosŏn aan Mr. Taira, de daimyo van Tsushima, Japan.

{Ik ontving uw aangename hoffelijkheid en vriendelijke weigering. Ik ben in orde omdat u mij troostte. Met betrekking tot het westers schip dat in Chŏlla-do schipbreuk leed, en waarvan de helft van de bemanning verdronk en 38 overleefden. Hun gelaatstrekken waren anders dan die van ons en hun taal en woorden ook. Dus we konden niet weten waar ze vandaan kwamen. Ze waren ook anders dan het Cantonese schip dat in Chin-do schipbreuk leed en dat naar uw land is gestuurd in 1644. Ze bleven hier voor 14 jaar en hadden geen andere vaardigheden dan vissen. Waarom zouden we hen toestaan hier te blijven als ze mensen misleiden? Bovendien, wij hebben nooit verzuimd het verzoek in te willigen van uw prefectuur om Christenen te arresteren en naar u te sturen, omdat dit het goede antwoord is voor onze omgeving. Behalve dat, als het Christenen waren geweest dan zouden ze bang zijn geweest om naar uw land te gaan. Daarom zouden ze dus geen boot durven te stelen en op die manier hun dood tegemoet gaan. Zowel de acht leden die hier nog steeds zijn als de anderen die naar Goto ontsnapt zijn kenden elkaar, dus ze werden nooit verdacht. Als U meer vragen hebt, stuur dan een boodschapper om het ons te vragen, alstublieft. We zullen hen met eerbied ontvangen om ons wederzijds geluk te bewaren. Dank U, April, 1667. Pak Se-mo de Minister van Riten. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 184 (' Het antwoord op de vraag of de Nederlandse schipbreukelingen geen Christen waren 鞠問阿蘭陀漂人耶蘇邪宗否回答 ' in "Brieven die uitgewisseld werden tussen ons land en Chosŏn" , vol. 23)]} Ondanks al die vriendelijkheid tentoongespreid in de brieven zal het er in werkelijkheid anders toegegaan zijn, want met de brieven gingen er ook boodschappers mee en die gingen lang niet zo vriendelijk met elkaar om als in deze brieven gesuggereerd wordt. In ieder geval was dit antwoord kennelijk voorlopig voldoende voor Japan, want nu komt er in Japan een discussie op gang hoe nu verder met deze zaak om te gaan.

(Alle Koreaanse documenten zijn vertaald door Jun Ueno, ze zijn te vinden in zowel

YI PYONGDO (1954), Hamel p'yoryugi, Ilchogak, Seoul Een Koreaanse vertaling gebasseerd op de Franse vertaling van M. Minutoli. Het heeft tevens een uitgebreid supplement met Koreaanse en Japanse documenten met betrekking tot de relaties van de Koreanen, Nederlanders en Jappanners.

als

SHIN DONG KYU. Een studie over de moderne geschiedenis van de internationale relaties Japan, Korea en Nederland. [Kinsei Nichi-Cho-Ran Kokuseikankeishi Kenkyu.] Proefschrift van de Rikkyo Universiteit, Tokyo, 2001 Eveneens met veel documenten die betrekking hebben op bovengenoemde relaties.