Deze documenten waren bedoeld als werkschrift voor de uitgever, ik vond het echter zonde om ze te laten liggen

Nu we de Nederlandse dokumenten zo uitgebreid hebben bekeken is het natuurlijk ook interessant te weten wat er in Korea gebeurde en wat daarvan bewaard is. Het is moeilijk wat orde op zaken te brengen omdat er uit de tijd zelf weliswaar dokumenten zijn overgebleven, maar andere zijn weer met de hand overgeschreven dokumenten uit latere tijden of het zijn later opgeschreven overleveringen en daarom is het wat moeilijker te achterhalen wat er nu wel en niet waar is.

Maar laten we eerst eens naar Cheju-do kijken. Onlangs is er een dokument boven water gekomen die hun aankomst aldaar vermeld. Dit is geschreven door Yi Ik-t'ae (In Korea wordt net als in China de familie naam eerst geschreven), die secretaris was van de gouverneur van Cheju-do  van mei 1649 tot februari 1669. Hij vond een aantal dokumenten in een zo erbarmelijke staat dat hij besloot ze over te schrijven, dat deed hij in de lente van 1696. Na een inleiding over de schoonheid van Cheju-do  beschrijft hij de redenen van zijn kopieerwerk en gaat verder met:

{De huidige magistraat Yi Wŏn-jin (李元鎭), zijn assistent No Chŏng en de administrateur van het gebied Taejong de Heer Kwŏn Kŭk-chung. [De oorspronkelijke opsteller van het dokument]

Op 24 Juli 1653, leed een schip met 64 westerse barbaren [man-in 蠻人 een term die van de Chinezen was overgenomen, in het Koreaans ook wel genoemd: orang-k'e] waaronder Haendŭlk Yamsŭin [Hendrick Jansen. Het bijzondere in dit dokument is dat de namen van de schipbreukelingen niet in het Chinese karakter schrift zijn geschreven, maar in het Han'kŭl, het unieke Koreaanse alfabet, in oude dokumenten komt dit schrift nooit voor hoewel het schrift al sinds het einde van de 15e eeuw bestond. In sommige Nederlandse dialecten zou de naam ook inderdaad zo uitgesproken worden, dus waarschijnlijk ook in het 17e eeuwse Nederlands] schipbreuk in de buurt van de Taeya rivier waar de prefect van de Taejong prefectuur regeert. 26 mensen verdronken, twee stierven door kwetsuren en 36 overleefden. Hun kleren hadden drie verschillende kleuren te weten zwart, wit en rood. [Dit is opvallend voor de schrijver omdat in Korea kleuren van kleren een betekenis hadden] Ze hieven hun hoofd op en keken ons aan, sommigen lagen, sommigen stonden. We stelden hun vragen door middel van briefjes. Ze schreven drie kruisjes en zes rondjes en klopten op hun borst. Toen schreven ze twee kruisjes en zes rondjes en gingen met gesloten ogen liggen. Hun lichaamsvorm was vreemd en speciaal hun kleren waren vreemd en we konden de elkaars taal niet verstaan. Ik begreep echter dat het kloppen op hun borst, het aantal nog levende personen betekende en dat het neerliggen met gesloten ogen, het aantal doden betekende. De mensen die Chinees of Japans spraken en iemand die van Ryūkyū (Okinawa) als schipbreukeling kwam, konden ook niet met hen communiceren.

Ik had geen enkele manier om het hen te vragen, maar ik dacht dat het westerlingen zouden kunnen zijn. Toen vroeg ik onderdanig aan de koning of hij de westerse schipbreukeling Pak Yŏn [朴延: Jan Janse Weltevree] hierheen wilde sturen en hem te laten vertalen. Gedienstig stuurde ik de extra papieren met onze vragen en hun antwoorden.

- Pak Yŏn en de drie westerse schipbreukelingen keken elkaar eerst een lange tijd aan toen zei er een: "Hij lijkt als een van onze broeders [bedoelt zoals in "wapenbroeder"] " Ze spraken met elkaar en ze konden niet ophouden met huilen. Pak Yŏn huilde ook. De volgende dag onbood Pak Yŏn de westerlingen en vroeg elk van hen waar ze vandaan kwamen. Ze woonden allemaal in een land in het westen. Onder hen, een dertienjarige jongen Nŏnes Kobulsŭn [Denijs Govertszen] had vlak bij een plek gewoond waar Pak Yŏn had gewoond in het westen. Pak Yŏn vroeg hem dus naar zijn familie. Hij (Denijs) antwoorde dat zijn (Yŏn's) huis vervallen was en dat er alleen maar gras groeide op die plek. Zijn oom was reeds gestorven maar er werd gezegd dat er nog wat bloedverwanten in leven waren. Toen hij dit hoorde kon Yŏn alleen maar bedroefd zijn. Yŏn vroeg weer: "Waarom zijn jullie kleren en manieren anders dan in het verleden?" Ze antwoorden: "Het is al een lange tijd geleden dat U het land hebt verlaten, dus niet alleen onze kleren maar alles is anders dan eerdaags. Yŏn vroeg weer "Wat hebben jullie bij je en waar wilden jullie heen gaan?" Ze antwoorden: "We hebben suikers, pepers, Mokhyang [木香, medicinale grondstoffen, toen poetjoek genoemd, dat is een zoetruikende gom van de corypha gebanga] etc. en gingen naar Toan-do (道安島 Taiwan) om hertehuiden te halen, toen gingen we naar Chungwŏn (中原, De centrale vlakte van China) om ze te verkopen. Toen wilden we naar Japan om de Mokhyang te verhandelen voor Japans zilver, maar we kwamen in een storm op de oceaan en we konden dat niet lijden. We hebben ons vaderland 5 jaar geleden verlaten en hebben dag en nacht tot God gebeden. Als U ons laat leven, zend ons alstublieft naar Japan zodat we weer snel naar ons land kunnen gaan, want daar liggen vele Nederlandse schepen voor anker. Yŏn zei: "De enige stad in Japan die open is (voor westerlingen) is Nagasaki (長崎) maar anders dan in het verleden laten ze (de Japanners) nu geen bemanningen van vreemde koopmansschepen meer toe op Japanse bodem, bovendien zullen ze allen, die daarheen gaan en van andere landen komen, vermoorden, ook al zijn het Japanners. Het is overbodig te zeggen dat jullie buitenlanders zijn. Dus doe dat niet en in plaats daarvan, hoe denken jullie erover om met mij naar Seoul te gaan om toe te treden tot de afdeling van het Trainingsbureau (Hun'guk 訓局) als kanonnier. Je kan genoeg kleren krijgen en je leven is veilig." De barbaarse schipbreukelingen hoorden dit en gaven het op om naar hun land terug te gaan en accepteerden zijn advies.

- Westerners noemen hun eigennaam eerst en dan hun familienaam. Ze schrijven hun woorden van links naar rechts en hun letters lijken op het Ŏnmun [Het Han'kŭl, het uit 24 letters bestaande alfabet van de Koreanen]. We weten niet hoe we de westerlingen moeten omschrijven. Hun ogen zijn blauw, hun neuzen zijn groot en de huid van de jongens is wit, maar die van de anderen is geel-wit. Hun haar is geel-rood, en netjes geknipt. Hun wenkbrauwen zijn lang. Sommigen scheren de bakkebaarden en anderen hun baard en hebben snorren. Ze zijn ongeveer een meter zestig of een meter zeventig lang. Als ze groeten, dan nemen ze hun hoed af en doen hun schoenen uit en ze zetten hun handen op de grond en spreken lange beleefdheidsphrasen uit en ze buigen. Hun hoeden zijn van wol gemaakt. Haendŭlk Yamsŭn is hun leider en is navigateur. Hij heeft een goede kennis van het weer en heeft een goed richtingsgevoel.

-Pak Yŏn verliet het gebied en werd naar de militaire en marine kazernes in Honam (Chŏlla-do) gestuurd. Al hun wapens zoals grote, middelgrote en kleine kanonnen werden in een pakhuis voor wapens op het vaste land opgeslagen. [Shin Dong Kyu, 申東珪 'Een studie over de moderne geschiedenis van de internationale relaties tussen Japan, Korea en Nederland' (네덜란드인 朝鮮漂着에 관한 再考察), p. 65 (Yi Ik-t'ae 'Het dokument van de Westerse Schipbreukelingen:  Sŏhyang kukp'yoin'gi 西洋國漂人記' wat te vinden is in Chiyŏngnok 知瀛錄)]}

Er vallen onmiddelijk een aantal dingen op. Hamel schrijft over het gesprek met Weltevree heel anders dan Yi Ikt'ae. Dat kan een aantal redenen hebben. Hetzij Hamel herinnert zich het gesprek later op Deshima anders dan dat het gegaan was, Weltevree vertaalde anders dan dat het gesprek daadwerkelijk verliep, of Hamel wil bepaalde dingen verbloemen.

Met de omschrijving van de "barbaren" was hij merkwaardig accuraat en het valt op dat de mannen redelijk groot waren. De manier van groeten is een beetje vreemd, maar dat kunnen ze gedaan hebben omdat ze gehoord hadden dat dit zo de gewoonte bij de Chinezen en de Japanners was.

Het was hun eerste ontmoeting met Weltevree en de mannen waren duidelijk aangedaan. Merkwaardig is ook het verhaal over Govert Denijs, Hamel zegt later dat Weltevree uit de Rijp komt maar Govert kwam uit Rotterdam. Er is in de Rijp geen bewijs gevonden dat Weltevree daar gewoond heeft, maar er zijn allerlei aanwijzingen (zie de volgend hoofdstuk over Weltevree) dat hij daar niet vandaan komt, dit dokument bevestigt dit eigenlijk.

Tot slot wordt de plaats van de schipbreuk genoemd, dit was altijd een raadsel omdat Hamel het over 4 mijlen heeft, nu zijn 4 "Hamel mijlen" ongeveer 28 kilometer, maar de afstand van Taejong tot aan het bewuste strand via de oude weg is 14 km. Nu kan het zijn dat Hamel zich door vermoeidheid vergist heeft, of dat zijn geheugen hem in de steek heeft gelaten, ze hadden natuurlijk ook geen kilometerteller bij zich, maar het strand bevindt zich wel op zo'n 20 km. ten noorden vanwaar men lange tijd dacht dat ze gestrand waren en waar het Hamel monument op Cheju-do staat. Cheju-do kent weinig stranden, het heeft namelijk een rotsachtige kust en men nam altijd aan dat ze op het zuidoostelijke punt van Cheju-do aangespoeld waren, als je echter dat strand vergelijkt met de beschrijving die Hamel ervan geeft dan komt dat er maar weinig mee overeen. Maar het strand wat in dit dokument genoemd wordt, komt veel beter overeen met de beschrijving die Hamel ervan geeft. Aan dit strand is het inderdaad mogelijk om een schip tijdens een storm met "drie stoten" te verwoesten en een aantal mensen te laten overleven. Ook zullen ze niets gehad hebben om dingen op te schrijven omdat alles wat uit het wrak kwam, nat zal zijn geweest, dus ze moesten op hun geheugen vertrouwen en als je vermoeid en gewond bent, lijken afstanden nu een keer langer dan ze daadwerkelijk zijn.

In Korea werd alles wat de Koning zei verbatim opgeschreven en deze dokumenten hebben de tijd merkwaardig goed overleefd. De regerende koning mocht deze dokumenten niet inzien. Dit om de schrijvers te beschermen maar ook zou mogelijk de eerlijkheid van de schrijvers en van de verslagen in het geding komen. Deze verslagen werden gemaakt opdat de volgende Koningen er van leren konden. De volgend dokumenten zijn daarom interessant en deze komt uit de annalen van Hyojong (de koning).

{Yi Wŏn-jin, de magistraat van Cheju-do merkte eerbiedig op: "Er is een schip dat schipbreuk leed in de zuidelijke gebieden. Ik zond Kŭk-chung, de administrateur van het Taejong gebied en No Chŏn, de assistent daarheen om te inspecteren waarbij hij vergezeld werd door soldaten. Het schip verging in de oceaan en achtendertig personen overleefden. Zij (Kwon en No) verstonden hun taal niet en hun manier van schrijven was hen ook onbekend. Ze verscheepten veel medicijnen en hertehuiden enz. vierennegentig pakken Mokhyang, vier vaten met Borneo kamfer [ook voor de bereiding van medicijnen gebruikt] en zevenentwintigduizend hertehuiden. Ze hadden blauwe ogen, grote neuzen en geel haar en ze knippen hun haar kort. Sommigen scheren hun bakkebaarden en houden hun snorren. Hun overjassen waren lang genoeg om tot aan hun dijen te komen en hadden vier punten. Ze hadden draden met kralen (knopen) aan beide uiteinden van hun kragen en aan het einde van hun mouwen. Hun kleren daaronder hadden veel plooien [was geplisseerd] net als een rok. Zij (Kwon en No) lieten een man die Japans sprak aan hen vragen: "Zijn jullie westerse Kirrisi'tan, (吉利施端 Christenen)?" Ze antwoorden allemaal "Ja, Ja" Toen we hen vroegen door te wijzen naar ons land, antwoorden ze Koryŏ, toen we naar dit eiland wezen antwoorden ze Ojil-do (吾叱島). Toen we hen vroegen door te wijzen naar Chungwŏn (中原, China), antwoorden ze met Taemyŏng (大明, het Grote Ming; of de Ming dynastie) of Taepang (大邦), het grote land). Dan wees hij naar in noordwestelijke richting en vroeg wat dat dan was, dus zeiden ze Tartar[ije], Hij wees naar het oosten en vroeg op die manier wat dat dan was, en ze antwoorden Japan of Nagasaki. Toen hij vroeg waar ze heen wilden gaan gaven ze ten antwoord: "Nagasaki". Dus het keizerlijk hof besloot om hen naar Seoul te sturen. Een westerner Pak Yŏn, die vroeger naar ons land was gekomen, keek naar hen en zei: "Ik ben er zeker van dat ze westerlingen zijn" Uiteindelijk werd het hun toegestaan te reizen. Waarschijnlijk waren ze goed met geweren en kanonnen. Sommigen konden fluiten met hun neus en sommigen dansten terwijl ze met hun voet schudden (de horlepiep?) [Shin Dong Kyu, ibid, p. 66 ('The dokumenten van Hyojong (Hyojong sillok)', August 6th, 1653)]}

Ook hier zien we weer dat de woorden in het vorig verslag bevestigd worden met enige grappige nuances. De lijst met goederen komt aardig overeen met die van Hamel, alleen de aluin en suiker ontbreekt, maar waarschijnlijk waren die in het water opgelost. Er zijn waarschijnlijk meerdere dokumenten geweest en misschien moeten sommigen nog gevonden worden maar gedurende al deze berichtgeving zaten de mannen maar te wachten op een beslissing en die komt dan ook:

{De magistraat Yi Wŏn-jin (die door Hamel de gouverneur genoemd wordt en die, zoals we ons misschien herinneren uit het journaal, naar Seoul was gegaan) merkte onderdanig op toen hij ondervraagd werd op de 23ste van deze maand: "Er was een advies dat er opnieuw besloten zou worden over de redding van de westerlingen als de ministers naar het hof kwamen. Ze kwamen hier vandaag. Zullen we erover praten om er over te beslissen?" De koning zei: "De aankomst van de Barbaren betekent niet dat ze zich onderwerpen, maar er zou een manier moeten zijn om hen in leven te laten. Wat kan ik doen?" De voorzitter Chŏng T'ae-hwa zei: "Het is moeilijk om ze voortdurend op het graan van de overheid te laten leven. Waarom laten we ze niet naar het vasteland komen? Ik denk dat het geen probleem zal zijn." De koning zei: "Laten we hen naar Seoul ontbieden en ze inlijven bij het trainingsbureau, dan kunnen we hen veilig in leven houden." De voorzitter Chŏng T'ae-hwa zei: "Zullen we hun lading met de boot hierheen laten komen en hen over de weg laten lopen en ook de prefecten die over de plaatsen waar ze doorheen moeten komen, hen voedsel laten verschaffen?" De Koning zei: "Doe zoals U zei". [Shin Dong Kyu, ibid, p. 69 (Alle dokumenten van het militaire gezag van de grensgebieden [Pibyŏnsa tŭngnok 備邊司謄錄]', 24 September, 1654)]} en de mannen konden dus naar Seoul gaan, het verlossende woord was gekomen.

Laten we nog eens even terug gaan naar een ander geval; er was al eens eerder een westerling in Korea geweest dat was in 1582. In de Koreaanse stukken werd hij Pingni of Mari genoemd (De karakters daarvoor lijken erg veel op elkaar en het valt niet meer te onderscheiden wat het nou precies is) maar die werd via China gerepatrieerd, waarom gebeurde dat niet met Weltevree en met Hamel en zijn mannen? Ook was er in 1644 een incident met een Chinees schip waarop een aantal Christenen zaten en die later geexcecuteerd waren zoals we verderop zullen zien.

We hadden in de Nederlandse stukken al kunnen lezen dat Weltevree op de kust was gezet om water te halen, maar wat zeggen de Koreaanse dokumenten daarover? Laten we eens kijken wat A-Chŏng daarover schrijft:

{Het is een feit dat er een man bij Tongnae (Pusan) schipbreuk leed en bij Ezo geweest is (Het noordelijke gedeelte van Japan in het midden van Hokkaido) en vandaar terug kwam. Ezo grenst dicht bij onze zuidelijke kust, dus de commandant van ons grensgebied (備邊司) moet dus daarvan afweten. Denkend aan Holland [阿蘭陀人 Aranta-in in de dokumenten, de Portugezen hadden het over Ollanda, de Japanners noemen het daardoor Orranda, in Chinese characters in het Koreaans uitgesproken wordt dat dus Aranta], het grenst dus niet aan ons land, maar we hebben geen andere keus dan erover na te denken. Het heet dus Holland of het land van de rode barbaren, en het wordt ook zo genoemd. Het ligt aan de Zuidwestelijke oceaan (Sŏ'namhe 西南海). Het ligt op 12900 li (里 ± 575 meter drieduizend li is de lengte van Korea van Noord naar Zuid) van Japan en het ligt dicht bij het Frankenrijk [佛郞機 Franki in de dokumenten, daar wordt het Frankenrijk mee bedoelt. Dit is bekend geworden in eerste instantie door de jezuit Willem van Ruysbroeck. Hij ging in 1253 als afgezant van Lodewijk IX en paus Innocentius IV naar de Mongoolse keizer met de opdracht deze ertoe te bewegen af te zien van aanvallen op de Christenen. Willem van Ruysbroeck kwam op 5 april 1254 aan in de Mongoolse hoofdstad Karakoroem, op die manier wisten de Chinezen en de Mongolen van de Franki]. Zij (de Hollanders) hebben diepliggende ogen en grote neuzen, hun baarden en haren zijn rood. De benen zijn ongeveer 80 cm. lang. Als ze moeten pissen dan lichten ze hun been op, net als een hond. Ze hangen de westerse christelijke leer aan. Ze rekenen op hun grote schepen en grote kanonnen. Een schip is 90 meter lang, 18 meter breed en de romp is 60 cm dik. Over het algemeen hebben ze 5 kanonnen. Het zal moeilijk zijn voor de landen aan de oceaan. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 73 ('Het manuscript van de overleden A-chŏng (A-chŏng Yuko)', vol. 5, over de mentale gewoontes van soldaten die zich voorbereiden om te vechten tegen Japan)].} Op zich een vermakelijke manier om tegen de Nederlanders aan te kijken, maar keken de Hollanders niet op een soortgelijke manier tegen de oosterlingen aan?

Het belangrijkste is echter dat er kennelijk al sprake is van iemand die in de buurt van Pusan rondzwierf. In hetzelfde boek komen we ook het volgende tegen: {Yŏn keek naar de westerse schipbreukelingen zonder ook maar een woord te zeggen en hij keek naar hun gedrag. De barbaarse schipbreukelingen staarden op hun beurt naar Yŏn en zeiden: "Hij is als een van onze broeders", en ze begonnen samen te huilen. De barbaren zeiden: "Er zijn veel kooplieden van ons land in Japan, als U ons naar Japan kunt sturen, kunnen we terug naar ons land", Yŏn zei: "In Japan is Nagasaki de enige stad die open is [voor buitenlanders], maar de kooplieden mogen er niet aan wal komen. Dus ze moeten op het schip handel drijven. En de Japanse wetten zeggen dat zij die [vanuit het buitenland] naar Japan komen gedood moeten worden, ook als het Japanners zijn. Bovendien, omdat er onlangs Christenen heimelijk naar Chosŏn (Korea) zijn gekomen, heeft Chosŏn hen naar Tsushima gestuurd en de daimyo van Tsushima heeft hen gedood en hun geld geroofd. We kunnen jullie dus nu niet naar Japan sturen. Ik werk hier veilig bij het trainingsbureau en heb genoeg te eten. Dus het is beter als jullie met mij naar Seoul gaan." De barbaren gingen daarmee akkoord. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 39 (Song Hae-ŭng (成海應 1760-1839), 'De complete werken van Yŏn Kyŏng-je (Yŏn Kyŏng-je Chŏnchip 硏經齊全集 )', Hoofdstuk: dagboeken, artikelen over het westers schip)]}. Ook dit bevestigd weer voor een belangrijk deel datgene wat Yi Ikt'ae daarover schrijft. Dus het wordt waarschijnlijk dat Weltevree hen toch geen woorden in de mond had gelegd, en dat Hamel's herinneringen over het voorval anders waren. Even iets meer over Tongnae, zoals we al eerder zagen in de hoofdstukken over de Nederlandse stukken, had de Heer van het eiland Tsushima een handelspost in Pusan, de Japanse loge. De Japanse loge was, net als een ambassade nu, een stukje Japan nabij de oude haven in het tegenwoordige Pusan. Gewone Koreanen mochten hier op straffe van dood niet komen en het was, net als Deshima, een ommuurde vestiging waarin een aantal Japanners woonden en werkten en van daaruit hun missies en handel deden.

Verder zien we in een ander stuk: {De vertaler Kim Kŭn-haeng [金勤行] kwam in December en zei: "Ik hoorde wat een oude man in Pusan onlangs verteld had [namelijk] dat er in 1627 een westers schip in Kyŏngju was gestrand en dat er drie schipbreukelingen werden gevangen genomen. Die werden naar de Japanse loge (in Pusan) gestuurd, maar de Japanse staf accepteerde hen niet omdat ze niet op Japanse schipbreukelingen leken. Dus de westerners bleven vier of vijf jaar in Pusan. Daarna, werd er gezegd, gingen ze met een ondergeschikte officier van het koninklijk hof naar Seoul ..... [Shin Dong Kyu, ibid, p. 41-42 (Het bestuur van Tongnae (東萊 in Pusan) 'Uittreksels over de dokumenten over het contact met de Japanners (Chŏpwaesa mongnokch'o 接倭事目錄抄 )', December, 1666)]}

Hoewel ze over de plaats waar het schip gestrand was verschilden komen ze verder merkwaardig overeen en wat belangrijker is, het geeft ons een stuk waardevolle informatie, kennelijk hadden de Koreanen geprobeerd Weltevree en zijn twee maten over te dragen aan de Japanners, maar die weigerden dat, daarna hebben ze kennelijk een tijd in Pusan rondgezworven totdat iemand hen naar Seoul bracht. Dat dit belangrijk is, zullen we verderop nog zien. In ieder geval zijn beide dokumenten het erover eens dat Weltevree in het Zuidoosten van het land aankwam. Dit is op zich al merkwaardig, want dat betekent dat het schip waarmee hij kwam tussen Japan en Korea heeft door moeten varen, als het een Westers schip was, zou het zeker opgevallen zijn in de straat van Korea, of het heeft ten oosten van Japan gevaren en zo, om Japan heen, naar Korea te gaan. Ook het volgend dokument geeft aan dat de Japanners Weltevree en zijn twee maten niet wilden: {Gelet op de woorden van Kim Kŭn-haeng in de brief van Tongnae: "Een westers schip leed schipbreuk op de kust van Kyŏngju en drie mannen werden gevangen genomen. Ze werden naar de Japanse loge gestuurd maar de Japanners wilden hen niet hebben en volgens de verklaringen van de grenswachten aan de koning: "We vroegen het aan Pak In (Pak Yŏn), en hij zei: "We werden met zijn drieen in Kyŏngju gevangen genomen, en naar de Weikwan (de Japanse loge) gezonden, maar de Japanners zeiden: "Ze zijn ons niet bekend." Dus we werden weggestuurd. Daarom zijn we naar Seoul gegaan" en een functionaris zei: "Nou de zaken zijn duidelijk, ...... [Shin Dong Kyu, ibid, p. 42 ('Voorbeelden van de ontvangst door de Japanners (Chŏptae wae'in sarye 接待倭人事例 )', 10 Januari, 1667)]}

De Koreanen gebruikten in het laatste dokument dit argument tegen de Japanners toen die later vroegen waarom ze Hamel en zijn kornuiten niet naar Japan had gestuurd, maar weer, we zien dat er dus voldoende redenen waren om Hamel en zijn mannen daar te houden. Gedeeltelijk omdat de Japanners hen niet wilden ondanks het feit dat er een soort verdrag was dat wederzijdse schipbreukelingen gerepatrieerd zouden worden.

Weltevree:

Hoewel Weltevree een tamelijk prominente rol speelde weten we eigenlijk heel weinig van hem. Het is jammer dat hij niets op papier had gezet. Dan zouden we een bijzonder interessant verhaal hebben gehad! We moeten het dus doen met wat er van hem bekend is. Wat Hamel (of hij zelf) over zijn geboorteplaats zegt is twijfelachtig, maar ook de manier waarop hij zegt naar Korea te zijn gekomen werpt meer vragen dan antwoorden op. Laten eens verder kijken wat er over hem in de dokumenten geschreven wordt.

{Pak Yŏn is een westerling. Hij leed schipbreuk in 1628. Hij is een fantastische man met een scherp inzicht..... Hij kwam op Cheju-do aangespoeld. Op een avond bracht een koninklijke bediende ons vuur, zodat alle schipbreukelingen zeiden, nu komen ze ons en onze spullen verbranden..... [Shin Dong Kyu, ibid, p. 43 (Chŏng Che-ryun 鄭載崙 'Hangŏmannok 閑居漫錄 ')]} Het is niet veel, maar we zien hier dat de schrijver een uitstekende indruk had van Weltevree, hij zegt weliswaar dat Weltevree via Cheju-do kwam, maar dat kan gebaseerd zijn op verhalen of misverstanden. De datum komt in ieder geval wel overeen met wat Hamel daarover schrijft. In een volgend dokument van Yun Haeng' im lezen we het volgende, {Pak Yŏn is een Hollander. Hij kwam ons land binnen en kwam aan land in Honam (Chŏllado) in 1628. Hij behoort tot het trainingbureau van het koninklijk hof, wat is samengesteld uit gacapitulleerde Japanners en Chinese schipbreukelingen. Aanvankelijk werd Yŏn "hot'anman" genoemd. Hij is bekwaam in het maken van geweren. Zijn geweren zijn zeer wel ontworpen en.... [Shin Dong Kyu, ibid, p. 43 (Yun Haeng-im 尹行恁 'Sŏkcheho 碩齊稿 ' vol. 9)]}. Ook hier weer bevestiging van wat we weten, er komt hier ook iets vreemds naar voren, Weltevree werd een 'hot'anman" genoemd, door zijn maten? Wat zou dat te betekenen hebben? Een houten man? Was hij een soort houten klaas die heel formeel was? We zagen al dat hij intelligent was, dus het zou heel goed mogelijk zijn dat hij door zijn maten spottend met de term Hot'anman was betiteld.

Chŏng Che-ryun (1648 - 1723), was de zoon van Chŏng T'ae-hwa (1602 - 1673) en de geadopteerde zoon van zijn oom Chŏng Ch'i-hwa (1609 - 1677). Ze waren hoge ambtenaren aan het hof gedurende de tijd dat de Nederlanders in Korea waren. [Ledyard, The Dutch come to Korea (Royal Asiatic Society, 1971), p. 27 - 29)]. Ze waren dus goed op de hoogte van wat er aan het hof omging, en moeten we dit als waar beschouwen. Hamel had het erover dat Weltevree in 1627 aankwam, maar toen Weltevree in 1653 vertelde dat hij al 26 jaar in het land was, kwamen de Koreanen eerder op 1628 dan 1627 uit. Ook blijkt hieruit wat hij deed. Hij maakte deel uit van het Koreaanse vreemdelingenlegioen, ook wel de lijfwachten van de Koning. De Koning ging er kennelijk van uit dat hij veiliger was met een aantal buitenlanders om hem heen dan met zijn eigen mensen.

In een ander werk van Song Hae-ŭng (1760 - 1839) vinden we het volgende citaat: {Pak Yŏn is een westerling die schipbreuk leed en op Tamla (耽羅 = Chejudo) aankwam in 1628. Yŏn kan niet (Koreaans) schrijven, dus hij zegt dat zijn naam Pak Yŏn is in zijn eigen taal. Yŏn bleef 26 jaar in ons land. Toen er in 1653 weer andere westerlingen aanspoelden in Tamla werd Yŏn daarheen gestuurd door het hof om ze te ondervragen. Yŏn stond naar de anderen te kijken zonder een woord te zeggen en lette op hun gedrag. De westerners staarden naar Yŏn en zeiden: "Hij lijkt als een van onze broeders".....[Shin Dong Kyu, ibid, p. 44 (Song Haeŭng 'De volledige werken van Yon Kyong-che ( Yŏn Kyŏng-je Chŏnchip)')]} ook een ander geschrift zegt dat hij hoe hij eruit zag.

{In een dokument van September 1628, kwam de westerling Pak Yŏn aangespoeld. Hij is groot en heeft blauwe ogen. Hij heeft een wit gezicht, een gele baard en een dikke buik. Daarenboven is hij uitstekend en bedachtzaam......[ Shin Dong Kyu, ibid, p. 44 (Kim Sŏk-ik  金錫翼 'De kronieken van Tamla (Tamla ki'nyŏn 耽羅紀年)')]}

In dit dokument van Cheju-do wordt Cheju-do als plaats van aankomst genoemd, maar dat is onwaarschijnlijk. Laten we nog eens kijken wat er verder te vinden is:

{Pak Yŏn is een Hollander, die schipbreuk leed bij Honam in 1628. Het hof lijfde hem in bij het trainingsbureau die uit gecapituleerde Japanners en Chinese schipbreukelingen bestond en maakte hem het hoofd (訓練都監 Hoofd van het Trainingsbureau). Yŏn werd ook wel Hot'anman (胡呑万) genoemd in het begin en kende de strategieboeken erg goed. Hij maakte ook kanonnen die erg ingewikkeld waren. ..... Park Yŏn gebruikte zijn talenten het meest om kanonnen te maken en uiteindelijk leerde hij ons hoe we westerse kanonnen konden maken. Het was erg merkwaardig. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 96 (Yun Haeng-im) 'Sŏk Chae-ho', deel. 9, dokumenten over de buitenlandse geschiedenis (Haedong oesa 海東外史 ), artikel over Pak Yŏn)]}. We lazen eerder dat Weltevree het schrift niet kende en lezen nu dat hij goed bekend was met de strategieboeken. Het eerste dokument komt uit de tijd dat hij pas in Korea was en het tweede is van veel latere tijd. Dat betekent dus dat hij goede vooruitgang had gemaakt en kennelijk ook niet dom was, want die boeken zijn in het Sino-Koreaanse karakterschrift geschreven. Ook zien we dat hij dus de kapitein was van het vreemdelingenlegioen, en kanonnen ontwikkelde en de Koreanen daarin onderwees. Het zou natuurlijk kunnen zijn dat hot'anman voor hopman staat, maar tegen de tijd dat hij de kapitein was, leider van het vreemdelingenlegioen, waren zijn maten al dood. Buiten kijf staat dat het om een grote rijzige man ging, die kennelijk een buikje had, intelligent was en rood haar had. hoewel dat niet perse waar hoeft te zijn, want veel oosterlingen noemen een westerling, zelfs als die blond is, roodharig, ten eerste omdat ze geen woord voor "blond" hebben, en ten tweede nog nooit met een blondharig persoon geconfronteerd zijn. Ook in het volgende dokument vinden we bewijzen dat Weltevree ze geleerd had om kanonnen te maken maar kennelijk was de vaardigheid alweer verloren gegaan!:

{Toen we aanwezig waren in de vergaderzaal op 24 Augustus, merkte een prefect van het prefectuur Min Chin-hu onderdanig op: "Toen ik het fort Namhan (Namhansan-sŏng; 南漢山城) bezocht zag ik kanonnen die anders gemaakt waren, dus ik vroeg de officieren ernaar. Toen antwoorden ze dat dit westerse kanonnen waren die achtergelaten waren door schipbreukelingen die hier vroeger aangekomen waren. Dus het hof stuurde ze naar dit fort. Dus toen secretaris Kim Sa-mŏng leider van de nationale garde was, probeerde hij er een af te vuren. Maar het ketste en explodeerde. Hij verzamelde dus de overgebleven stukken ijzer en maakte er een Bullanki (佛郞機 Een "Franken" kanon, overgenomen uit het Chinees die hier een kanon van Westers maaksel mee bedoelen) van. Er wordt echter gezegd dat die resten daar nog steeds zijn. Toegegeven we zouden dit kanon als proef kunnen afschieten, het is niet net als onze Bullanki of onze Hyŏnchongp'o. (玄宗砲, Prestigieus zwart kanon, gewoon een naam voor een kanon om er geluk over af te roepen, vergelijk de Bertha van de Duitsers in Wereldoorlog 2) Het is zinloos om zo'n nutteloos speelgoedachtig kanon te houden, waarvan we toch niet weten hoe we het kunnen gebruiken. Dus ontbood ik een kanonnenmaker en vroeg het hem. Zo kwam ik te weten dat dit kanon gegoten was met een mengsel bestaande uit ruwe vloeibaar ijzer (水鐵) [zoek dit even op in een goed Engels woordenboek want dat heb ik hier niet: crude iron that is the direct product of the blast furnace and is refined to produce steel, wrought iron, or ingot iron]) en ijzer. Hij zei dat hij het kan omsmelten om er een ander kanon van te maken. Dus als we het omsmelten en er een Bullanki of Hyŏnchongp'o van maken zal het denk ik beter zijn. Maar het is moeilijk om dit zelf te beoordelen. Dus durf ik nederig uw antwoord te vragen." De Koning zei: "U kunt het omsmelten zoals u het zei." [Shin Dong Kyu, ibid, p. 99 ('Alle dokumenten van het militaire gezag van de grensgebieden [Pibyŏnsa tŭngnok 備邊司謄錄', 26 Augustus, 1705).]}

Hij onderwees dus de Koreanen hoe ze betere kanonnen moesten maken. Geen geringe opdracht die hij zichzelf had aangeleerd. Hij heeft ze ook geleerd om een beter ontwerp voor geweren te maken.: {"We hebben nieuwe geweren gemaakt. Nog niet zo lang geleden waren er hier barbaarse schipbreukelingen en we hebben hun geweren gekregen. Die waren van behoorlijk ingewikkeld en van betere kwaliteit. Dus lieten we de leider van de trainingbranch geweren maken naar dat ontwerp." [Shin Dong Kyu, ibid, p. 100 ('De dokumenten van Hyojong', 18 Juli, 1656)]} En we weten dus al dat hij de leider van die groep was.]

Weltevree moet dus waarlijk een bijzonder figuur zijn geweest met veel talenten. Mogelijk dat hij diverse beschermheren had, waarschijnlijk zelfs de koning zelf. In een persoonlijke mededeling noemde Kang Min-su dat hij het vermoeden had dat Pak Yŏn geadopteerd was door Generaal Ku In-hu (1578-1658 een machtige generaal), wat zou verklaren waarom hij zoveel good-will had in Seoul. Ook zien we dat hij geweren maakte, iets wat Hamel nooit vermeld heeft, met recht, want dat zou in Japan de nodige consternatie hebben teweeg gebracht. Maar waarom vermeldt hij dat niet in het journaal? We kunnen naar de redenen hiervan alleen maar raden. Ledyard gaat hier verder op in (pag.152) [Gary Ledyard, The Dutch come to Korea, Royal Asiatic Society] en schrijft dat hij speciale geweren ontworpen heeft, het zogenaamde vogel-geweer, oftewel een musket. Ook vinden we zowel in Ledyard [pag 35] en Yi Pyŏng-do, [ 李丙燾 Hamel pyoryu'gi 하멜 漂流記, pag 100, 102/103] terug dat Weltevree getrouwd was en een zoon en een dochter had en dat zijn zoon (of zonen) bij het trainingsbureau werkten. Chŏng Chae-ryun  schrijft bijvoorbeeld Yŏn trouwde met een vrouw van ons land, hij had een zoon en een dochter, na zijn dood weten we niet waar ze bleven. [Chŏng Chae-ryun  'Essays van een man in zijn vrije tijd (「淵娶我國女 産男女各1人 淵死後不知其存否也.」)', vol. 2 in Yi Pyŏng-do, p. 100] In Sŏng Hae-ŭng, vinden we exact het zelfde citaat [Sŏng Hae-ŭng 'de complete werken van Yŏn Kyŏn-che' vol. 56 「娶我國女 産男女各一人」in  Lee Pyŏng-do p.100] In Yun Haeng-im vinden we {Pak Yin is ook een Hollander, hij werkte voor een lange tijd onder Generaal Ku In-hu en later werden zijn zoon (zonen) en hun nazaten ook bij het trainingsbureau ingelijfd. [Yun Haeng-im 'Geschiedenis over het Westen' vol. 9 「朴延亦阿蘭陀人也 延居大將具仁糀麾下 其子孫遂編訓局之軍籍」in:  Lee Pyŏng-do , p. 102-103]

Wat weten we eigenlijk over Weltevree? Zoals we al gezien hebben was het waarschijnlijk een "kaapvaarder" in het euphemisme van de VOC, dus een gewone piraat. Volgens Hamel was hij dus met de Hollandia uit Nederland vertrokken. Weltevree kwam in 1628 aan in Korea, en hij zegt volgens Hamel: "gaft tot antwoort, mijn naem is Ian Ianse weltevree uijt de rijp A° 1626 met't schip hollandia uijt't vaderlant gecomen" Het schip Hollandia kwam uit Nederland op 14 december 1626 in Batavia aan (Dagr. Bat. bl. 299). In de Generale Missieven van 9 november 1627 wordt dit schip "Groot Hollandia." genoemd om het te onderscheiden van het vlaggeschip Hollandia. (Res. 15 september 1627) Het vertrok op 12 november 1627 weer van daar naar Nederland (Gen, Miss. 6 januari 1628). Tot zover klopt het dus nog allemaal. Dan gaan we weer eens naar het Koreaanse document kijken: "Onder hen, een dertienjarige jongen Nŏnes Kobulsŭin [Denijs Govertszen] had vlak bij een plek gewoond waar Pak Yŏn had gewoond in het westen. Pak Yŏn vroeg hem dus naar zijn familie. Hij (Denijs) antwoorde dat zijn (Yŏn's) huis vervallen was en dat er alleen maar gras groeide op die plek. Zijn oom was reeds gestorven maar er werd gezegd dat er nog wat bloedverwanten in leven waren. Toen hij dit hoorde kon Yŏn alleen maar bedroefd zijn." Later in Hamel vinden we dat Denijsz Govertsen uit Rotterdam komt.

Ook vinden we in de gemeente archieven dat er op 14 januari 1609 een erf werd getransporteerd door Joris Janszn Weltevreen aan Jan Janszn te Vlaardingen. en tot slot is er nog een andere akte waarin op 27 juli 1632 werd door de erven van Jan Janszn. Weltevreen aan Aalbrecht Joosten Peesof een huis met erf te Vlaardingen. getransporteerd wordt. Al met al een duidelijke indicatie dat Weltevree zeker niet uit de Rijp komt. In de Rijp zijn ook verder ook geen enkele gegevens over hem te vinden.

Tot slot vertelde het Iris Heidebrink, hoofd Studiezaal van het Nationaal Archief in een persoonlijk email dat de naam Weltevree alleen maar in de omgeving van Vlaardingen vookwam. Ook andere genealogische gegevens wijzen hierop. Terwijl de naam nu duidelijk op andere plaatsen ook voorkom, wijzen alle onderzoeken richting Vlaardingen. Ook hier heeft Hamel dus eventuele achterblijvers in Nederland willen beschermen of het getuigde niet van goede smaak als bekend werd dat Weltevree getrouwd was en kinderen had.

In Seoul II.

De mannen konden dus naar Seoul vertrekken en komen daar aan, wat gebeurde er volgens de Koreaanse dokumenten daar. Allereerst gaan we eens kijken wat er met de lading gebeurde toen die naar Seoul was verscheept, en waarom ze konden verhuizen en het met de hertehuiden beter kregen.

{De secretaris Yi Si-bang (戶曹判書 李時昉) merkte onderdanig op: "Het schijnt dat de gezanten van de Chin dynastie binnenkort komen. We moeten het noodzakelijke van te voren opslaan om hun tevreden te stellen. Maar speciaal de hertehuiden zijn niet meer op de markt. We hadden besloten om dit onderwerp in een andere vergadering niet meer te bespreken, maar de omstandigheden dwingen ons. Dus we moeten dit in elke vergadering bespreken." De koning zei, "Als we naar het rapport van de gouverneur van Cheju-do kijken, dan zijn er veel hertevellen verscheept, hoe kunnen we daar gebruik van maken?" De voorzitter Chŏng T'ae-hwa zei: "Laten we die hertehuiden gebruiken en nemen de bruikbare als tribuut en betalen [de schipbreukelingen] met katoen en land ter compensatie. Dat zal voor hun handig zijn om te leven gedurende de winter." De koning zei: "Doe zoals u zegt." [Shin Dong Kyu, ibid, p. 75 ('De dagboeken van het koninklijk secretariaat (Sŭngjŏng-wŏn ilgi 承政院日記 )', 30 November, 1653). Volgens een andere bron, Chosen Yushuki (朝鮮幽囚記 door Shigeru Ikuta 生田滋 )', p. 202-203, komt dit originele dokument uit 'Alle dokumenten van het militaire gezag van de grensgebieden [Pibyŏnsa tŭngnok 備邊司謄錄] ', 1 December, 1653]}

Het land is door Hamel nooit genoemd, maar het is geen slechte behandeling, de regering had de huiden ook gewoon kunnen nemen, maar in plaats daarvan kregen ze compensatie! Hier blijkt wel uit dat de Koreanen het niet slecht met hen voor hadden. Er waren echter ook andere geluiden, in het volgende lezen we het sarcasme van Sŏ Won-bok: {Ik Sŏ Won-bok, had de strekking ervan begrepen en bracht er onderdanig tegen in: "Er wordt gezegd dat de regering de hertehuiden van de schipbreukelingen wil kopen voor een redelijk gelijkwaardige bedrag in goederen. Ik hoop dat het koninklijk hof tijd eraan besteed om de boodschappers met ontzag te benaderen en ze [de schipbreukelingen] niet op andere plaatsen toe te laten. Maar hieraan denkende, het lijkt net alsof we met hen moeten handelen en dat wij [het hof en de schipbreukelingen] plotseling met elkaar handel drijven. Is dat geen schande afroepen over onze nationale waardigheid?" Hoewel de koning de raadsheren vroeg dit te bepraten, discussieerden ze er uiteindelijk niet lang over. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 75 ('De dokumenten van Hyojong (Hyojong sillok)', 5 December, 1653)]}. Ook Weltevree was kennelijk thuis aan het hof, en dit lezen we ook tussen de regels door in Hamel's journaal, en werd om advies gevraagd en hij nam het voor de mannen op, zoals we ons zullen herinneren woonden de mannen bij Chineese huisbazen bij elkaar:

{Onderdanig werd opgemerkt dat "Wij, uw onderdanen, ontmoetten elkaar in het regeringskantoor en ontboden Pak Yŏn en vroegen het hem. Hij zei "Het is niet goed voor hen om met elkaar op een plaats samen te wonen. We moeten hen een salaris betalen en ze verdelen over enkele plekken dicht bij elkaar en laat ze gaan en komen om elkaar te af en toe te onmoeten." Volgens het vorig besluit, delen we hen in bij het trainingsbureau en maken Pak Yŏn de leider en laten we hen ook wat vaardigheden leren. Ze krijgen een salaris van het trainingsbureau en ze worden als kanonnier betaald. Voordat we salarissen betalen verblijven ze in de vertaalafdeling en maken Pak Yŏn de afgevaardigde om hun salarissen te ontvangen, dan nadat ze hun salarissen ontvangen hebben, zouden we hen naar het trainingbureau moeten sturen. Wij, raadsheren, hebben zo besloten. Waarom voegen we dit niet toe aan onze vorige beslissing?" De Koning antwoorde: "Doe zoals u zegt." [Shin Dong Kyu, ibid, p. 79 ('Alle dokumenten van het militaire gezag van de grensgebieden [Pibyŏnsa tŭngnok 備邊司謄錄]', 13 Mei, 1654)]}

Zoals we zagen in het Journaal hadden twee mannen te weten Hendrick Janse van Amsterdam en Hendrick Janse Bos van Haarlem getracht om via de Chineese gezant te vluchten, we weten ook dat ze gestorven zijn, maar hoe is dit gebeurt? Het antwoord hierop ligt in de Koreaanse dokumenten.

{Het hoofd van het trainingsbureau zei: "We hadden nooit gedacht dat westerlingen de stoet van de gezant (勅行 ) van de Chin dynastie (de Mandsjoes de stichters van de nieuwe Qing dynastie) zouden binnendringen, dus ik was hogelijk verbaasd toen ik het verslag hoorde. Om uit te zoeken wie dat gedaan had, ontboden en controleerden we de westerlingen en ontdekten dat Nambuk-san [南北山 Laat zich lezen als "Zuid-Noord berg" waarschijnlijk was het een ijzige of grote of onverzettelijke man d.i. Hendrick Jansen] en Nam I-an [南二安 Laat zich ook lezen als Nam Jan, "Comfortable met twee gedachten" d.i. Hendrick Janse Bos mogelijk bosschieter ofwel kanonnier] niet aanwezig waren. Volgens het rapport van de ontvangst commissie, kwamen we ook te weten dat Buk-san degene die het eerst de stoet onderbrak en dat I-an gevlucht was. Het is overbodig op te merken dat we degene die de stoet binnendrong arresteerden, maar we konden de ander niet te pakken krijgen. We riepen een aantal ordonnansen en vaandrigen en wezen hen soldaten toe en lieten hun in de heuvels rondom de Ch'angŭi Poort (Ch'angŭi Mun; 彰義門) zoeken. We lieten hen op dezelfde manier de hoofdstraten van de stad doorzoeken. Toen onderschepte ik een rapport dat een van de soldaten van het oostelijk kamp I-an op de weg naar de Oostelijke Kleine Poort (Tongsomun 東小門 had gezien en hem gearresteerd had. We wierpen deze twee in de gevangenis met Cangues en boeien." [Een Cangue is een plank die om de nek zit en aan de voorkant erg lang is en daardoor de bewegingen erg belemmert.][Shin Dong Kyu, ibid, p. 105 ('Het dagboek van Sŭng Chŏng-won (Sŭng Chŏng-won Ilki)', 15 Maart, 1655)]}

Dit gaf natuurlijk een hoop beroering, en het hof zat dan ook met de handen in het haar. Men wilde natuurlijk niet dat de Chinezen dit wisten, want dat zou weer de nodige lastige vragen opwerpen en misschien sancties opleveren. Korea zat in het lastige parket dat het zowel aan China als aan Japan tribuut moest betalen, want zowel de Chinezen als de Japanners beschouwden hen als vazallen. De Japanners waren het land twee keer binnengevallen in 1592 en in 1597 (De zogenaamde Imjin Waeran, of de Hideyoshi invasie) en dit had Korea geen goed gedaan. Veel was door de Japanners verwoest en de Mandsjoes deden dat nog eens een keer dunnetjes over in 1636, tijdens deze invasie waren de maten van Weltevree gedood zoals we ons misschien nog herinneren. Hoewel deze invasie kennelijk niet zo gewelddadig was. De Koreanen voelden zich kennelijk zo goed behandeld tijdens die invasie dat ze een monument oprichten voor de Mandsjoes (het valt even buiten het bestek van dit boek om op alle details in te gaan maar sindsdien hadden ze op een oosterse manier een oudere broer-jongere broer relatie, de relatie met Japan lag om diverse andere redenen veel gevoeliger). Hoe moest dit nu afgehandeld worden? Laten we eens kijken wat de dokumenten er verder over zeggen: {Eerst waren er ongeveer 30 westerlingen die aan schipbreuk leden en in Cheju-do aan land kwamen. De gouverneur Yi Wŏn-jin liet hen naar Seoul sturen. Het hof gaf hen een salaris en ze behoorden tot het trainingsbureau als soldaten. Toen de gezant van de Chin dynastie kwam, verscheen er een persoon met de naam Nambuk-san op de weg en ging direct naar de gezant, met het doel om zichzelf naar zijn land terug te laten sturen en de gezant was erg verbaasd. De gezant suggereerde dat we Nambuk-san zouden arresteren en in het gevang zouden gooien en vervolgens af te wachten (op de orders van het Keizerlijk hof van China). Nambuk-san maakte veel herrie en worstelde en stierf zonder ook maar iets te eten. Het koninklijk hof was erg bezorgd hierover, maar de Chinezen stelden geen verdere vragen." [Shin Dong Kyu, ibid, p. 106 ('The dokumenten van Hyojong', April 25th, 1655)]}

Daarmee is het raadsel van de twee mannen ook opgelost, ze hielden dus een hongerstaking, en stierven daardoor. We begrepen al van Hamel dat "hun leven aan een zijden draad hing". Waarom werd Beijing niet op de hoogte gesteld. Zeer waarschijnlijk heeft het Koreaanse hof de gezant opgekocht, om problemen te voorkomen. Er is een lijst met bedragen die als "geschenken" aan de gezanten werden gegeven en die bedragen waren niet gering. We vinden hier verder weinig over, en onstaat er in wezen een gat in de verslaggeving. We weten van Hamel dat ze naar Pyŏng-yŏng) gingen en voor de details moeten we Hamel op zijn woord geloven. Hij maakte melding dat er een hongersnood was en dan duiken er ineens weer berichten over de mannen in de dokumenten op. Wie weet zijn de berichtgevingen met opzet verder niet opgeschreven vanwege het feit dat er problemen van konden komen of zijn de dokumenten verloren gegaan, of men was de mannen gewoon vergeten? We zullen dat nooit weten. We gaan verder aan het einde van hun 7 jarig verblijf in Pyŏngyŏng. Hamel noemde dat ook wel Duijtsiang in het Koreaans Daechang of de grote graanschuur, een van origine vruchtbare streek, maar kennelijk was de hongersnood zo groot dat men hen daar ook niet meer kon onderhouden: {'Onderdanig werd opgemerkt: " We zaten erg verlegen met de westerlingen die schipbreuk leden en eerder in Cheju-do aan land kwamen en konden ze niet in Seoul houden. We hebben ze daarom naar Chŏlla Pyŏngyŏng [= de (militaire) barakken in Chŏlla-do] gestuurd en het hof bevoorraadde hen verder. Op dat moment waren er toen nog 23 personen in leven [het dokument zegt ook nog: behalve de doden]. In dit gebied heerst nu een ernstige hongersnood, zodat het gebied alleen maar 66 sŏk (石 ongeveer 11900 liter) [rijst] kan sturen [als belasting aan het hof]. Het zal ook erg moeilijk zijn hen in de toekomst te bevoorraden. Door de hongersnood kan ik de westerlingen niet te eten geven dus het is beter hen naar andere plaatsen te sturen waar de omstandigheden beter zijn." "De situatie is precies zoals het rapport zegt. Het is beter om ze naar Chwasuyŏng 左水營) en een andere grote stad in Chwado (Chŏlla Chwado (全羅左道); het oostelijke deel van Chŏlla-do) te sturen. Maar bewaak ze goed, zodat we niet teveel verstoord worden door problemen in andere soortgelijke steden. Ik voeg dit aan het rapport toe. Ik vraag u nederig om uw mening?" Het antwoord was "U hebt gelijk." [Shin Dong Kyu, ibid, p. 108 (Alle dokumenten van het militaire gezag van de grensgebieden [Pibyŏnsa tŭngnok 備邊司謄錄]', 20 Januari, 1662)}

We zien hier de bevestiging dat Hamel en zijn kornuiten naar Saesŏng gingen en de anderen naar twee andere steden. Saesŏng (塞城) is in principe hetzelfde als 左水營 Chwasuyŏng.  Het betekent "het fort aan de buitenste kant". Hij schrijft Sijsingh, wat in het plaatselijk dialect min of meer als Seseng (e ongeveer als in pet) uit gesproken wordt, maar hij probeerde natuurlijk met het 17e eeuwse Nederlands met een ander klankenstelsel een aantal Koreaanse woorden te schrijven met een ander alfabet wat daar amper geschikt voor is. Dit is het tegenwoordige Yŏsu. Ook is het tegenwoordig aardig bekend waar in Yŏsu Hamel en zijn mannen hun bootje ingingen. Er was aan de westelijke kant van het fort een haven waarin veel schepen lagen, bovendien werd die haven afgesloten met een aantal drijvende boomstammen die met kettingen aan elkaar verbonden waren, dus ze kunnen nooit die kant zijn opgegaan. Het fort had een rechthoekige vorm zoals alle forten in Korea met vier poorten. De forten werden gebouwd met een poort op elke windrichting en vaak nog wat kleinere ontsnappingspoorten die onder de muur doorliepen en alleen via een trap te bereiken was. Nu was er in de zuidoostelijke hoek van dat fort een dergelijk poortje en de weg naar het zuidoosten was dus betrekkelijk open ook zijn de muren niet zo hoog als wij in Nederland van een fort gewend zijn. Ze moesten er alleen voor oppassen dat ze niet gezien werden door de mannen van het andere fortje wat op een eilandje voor het grote fort lag en wat Hamel ook beschrijft.

Het incident met het Chinese Schip

Uit de volgende dokumenten zal blijken waarom er andere redenen kunnen zijn dat de mannen het land niet uit mochten en waar de Koreanen bang voor waren, maar ook is dit een getuigschrift van de moeizame verhoudingen tussen Japan en Korea. Hoewel het op zich niet over Hamel gaat, geeft het wel een uitstekend beeld van de verhoudingen tussen Japan en Korea en begrijpen we ook veel beter waarom dat Korea de mannen hield en niet naar Japan stuurde uit humanitaire overwegingen. Ook zullen we later zien dat de afwikkeling van de affaire na hun vlucht minstens zo moeizaam liep. Eigenlijk hebben Hamel en zijn mannen de Koreanen erg veel moeilijkheden bezorgd door te ontvluchten.

{De boodschapper van het bestuur in Tongnae (東萊府) vermelde onderdanig: "In Japan, toen de Kampaku (關白; een wacht van de Tenno (de keizer), dit wil dus zeggen de Shogun) Ieyasu ( Tokugawa Ieyasu 家康德川 ,de eerste shogun en de stichter van het shogunaat) regeerde, waren er westerlingen die zeiden dat ze Christenen waren (Kirrisitan, 吉利施端). Ze bidden alleen maar tot de hemel en verloochen menselijke aangelegenheden. Ze hebben een hekel aan het leven en gaan graag de dood in en ze misleiden de wereld en bedriegen de mensen. Dus Ieyasu liet hen allemaal arresteren en hen allemaal doden. Totdat er in een klein dorpje in Shimabara (島原) een aantal Christelijke missionarissen dit geloof weer predikten, in de havensteden rondspookten, en de inwoners verleidden door ze te bedriegen. Uiteindelijk was er een opstand en ze doden Higonokami (肥後守 ; een gouverneur () van de Kumamoto (肥後(熊本) provincie. De bestuurders in Edo (江戶) zeiden hierover dat ze hen uitgeroeid hadden."Shin Dong Kyu, ibid, p. 108 (De dokumenten van de commandant van de grensstreek', 20 Januari, 1662).}

Ook in de dagboeken van Deshima kunnen we hierover lezen en een bevestiging vinden van wat hier geschreven wordt. Ook in andere boeken over de geschiedenis van Japan zien we dit bevestigd. Zoals al eerder gezegd is dit belangrijk om te begrijpen waarom de Koreanen Hamel en zijn kornuiten niet lieten gaan, maar het was dus ook belangrijk voor de inkomsten van de daimyo van Tsushima. Tsushima is een rotsachtig eiland en het heeft niet veel inkomsten. Het ligt binnen gezichtsafstand van Pusan en de handel was dus belangrijk voor de daimyo's van dit eiland. In het volgende lezen we daar iets over. Het is een brief van Taira no Yoshishige (Yoshinari , 平義成), daimyo of heer van Tsushima aan de prefect van Tongnae: {Ons land is vreedzaam (of: vredesgezind) en uw land zoekt ook verzoening, zo we zijn dus onder dezelfde omstandigheden. Maar ieder jaar komen er westerse handelsschepen naar Japan en zij [de westerlingen] proberen onze mensen te bedriegen met magie. Ik ben alleen ontzettend bang dat veel dwaze mensen dit zullen geloven. Onze heer (de Shogun) haat deze mensen (de Christenen) en verbood de scheepsroutes vanaf dit jaar, maar behalve zulke schepen kregen we een order met het verlof om met andere landen [dan het westen] uitgebreid te handelen. We zouden graag zien dat uw land de handel zou doen toenemen, speciaal zulke zaken als medicinale materialen, zijde en katoen. Het is zeer wenselijk dat we handel kunnen drijven in Pusan. Ik zou u willen verzoeken uw onderdanen hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen. Als u het eervol vermeld, is het beter dat u de inhoud van mijn brief uitlegt. Ik verzoek uw vriendelijke beschikking voor (het goed) van onze wederzijds geluk. Dank U. September, 1639 De daimyo van Tsushima, Taira no Yoshishige [Shin Dong Kyu, ibid, p. 128 'Brieven over verbod van het Christendom:  Yasojong munŏm kŭmsŏhan 耶蘇宗門嚴禁書翰')]}

Het is natuurlijk duidelijk dat ondanks alle beleefdheden het min of meer een order was om de handel weer te beginnen. Maar ook een order om op de hoede te zijn voor de Christenen. Met Christenen worden de katholieke Portugese en Spaanse missionarissen bedoelt want voor de Japanners was er geen manier om die te onderscheiden van andere Christenen. De Nederlanders moesten dus zoveel mogelijk verbergen dat ze gelovig waren en toen François Caron een brandvrij stenen pakhuis had laten bouwen in Hirado met de woorden "Anno Domini 1639" in de gevel, was dat dus fout, voor de Japanners leek het erop dat de Nederlanders dus ook aan missiewerk wilden gaan doen en dat paste niet in het straatje van de Shogun. Caron kreeg dan ook de opdracht dit pakhuis meteen af te breken. Wat hij ook diplomatiek onmiddelijk deed. Dat was maar goed ook, want de gezant die dit bericht overbracht, had de opdracht hen te vermoorden als ze bezwaar zouden maken.

Aangezien de kusten van zowel Japan als Korea erg lang zijn, is de kans groot dat er mensen schipbreuk lijden en er was dan ook een soort overeenkomst dat als er ergens een schip aanspoelde de mensen gerepatrieerd zouden worden. Maar de Japanners waren zo bang voor het Christendom dat ze eenzijdig dit verdrag verbraken zoals we ook in het volgende kunnen zien.

{Van Taira no Yoshishige, de daimyo van Tsushima, Japan aan de minister van het Minsterie van Riten in Chosŏn (= Korea). We controleren iedere dag dat de order dat de westerse Christelijke schepen verbiedt om in Japan te komen. Als er mogelijk enige schipbreukelingen zijn op wat voor kust in welke do (道 provincie) dan ook, zend ze zo spoedig mogelijk naar de Waegwan en licht de verantwoordelijke ambtenaar daar in, alstublieft. Ik ben alleen vreselijk bang dat ze zichzelf als Japanse schepen zullen vermommen, dus gehoorzaam in alles de aanwijzingen van de verantwoordelijke, alstublieft. April, 1644 De Daimyo van Tsushima, Taira no Yoshishige [Shin Dong Kyu, ibid, p. 130, 'Brieven over het verbod van het Christendom')]} We zien hierin duidelijk een verkapt bevel, weliswaar in vriendelijke bewoordingen gesteld, maar desalnietemin een bevel. Het zegt natuurlijk veel over de manier waarop de Japanners tegen de Koreanen aankeken; ze hadden hen maar te gehoorzamen. Maar ook dat men koste wat kost wilde vermijden dat er Christenen het land inkwamen. Ook het volgende getuigt daarvan:

{Van Taira no Yoshishige, de daimyo van Tsushima, Japan aan de minister van het Minsterie van Riten in Choson. Er zijn enkele Christenen gesignaleerd. Volgens het rapport van de gouverneur van Tobu (東武 ; Edo?) zijn er Christenen in de grensstreek met Taeming (China) en uw land. Er wordt gezegd dat ze dit jaar naar Tsushima willen komen. Als dit waar is, neem ze allemaal levend te pakken alstublieft. Ik zou uw land graag willen verzoeken om in alle havens, als er verdachte schepen zijn, anders dan de toegestane, deze te arresteren en hen naar de verantwoordelijke ambtenaar van de Weikwan te sturen. In ons land is het vredig, maar daarbuiten is het nog steeds onrustig. Binnenkort zal de gouverneur vervangen worden, maar er zijn nog steeds veel dingen te doen. Ik verzoek uw vriendelijke beschikking, alstublieft. April, 1644 De Daimyo van Tsushima, Taira no Yoshishige [Shin Dong Kyu, ibid, p. 130-131 ('Brieven op het verbod van het Christendom')]} Het is alsof het "alstublieft" er naderhand als een soort doekje voor het bloeden en is aangebracht. Maar het is duidelijk. Schipbreukelingen zijn mogelijk Christenen en worden naar Japan gedeporteerd! Dat de Koreanen dit niet zonder slag of stoot aannemen blijkt uit de volgende ongedateerde brief die een antwoord is op een dergelijke brief:

{..... Alleen Tsushima ligt vlak bij Chosen, dus als er al enige schipbreukelingen zijn, zullen dat Chinese of Japanse schepen zijn. We zullen ze daarom onmiddelijk terug sturen en staan hen niet toe enige tijd in Chosŏn te blijven zoals u zult weten. Bovendien, dit is strict volgens de gebruiken van Chosen, dus we staan geen misleidingen of vreemde magie toe. Ze zenden onderdanen naar de eilanden vlakbij en naar de woeste gronden en proberen op deze manier diefstal te voorkomen, de wetten (hier) zijn ook erg strikt. De naam 'Riambo-do (里菴甫島)',zoals u zegt is ons onbekend, we hebben nog nooit van deze naam gehoord en weten ook niet waar het is. Christelijke magie brengt mensen op een dwaalspoor en brengt de onderdanen in beroering, dus wij, Chosŏn en Japan zouden er een hekel aan hebben en het nooit toestaan ..... We zijn meer op onze hoede dan eerst, aangezien het bevel in elke fort is aangekomen wat belast is met het verdedigen van de kust. Als vreemde schepen de eilanden of de havens van Chosŏn aandoen, dan zullen we het nooit nalaten deze te arresteren en hen naar de Weikwan te sturen..... [Shin Dong Kyu, ibid, p. 131 ('Brieven over verbod van het Christendom')]} Duidelijk valt te zien dat de Koreanen zich weliswaar niet zonder slag of stoot overgeven, maar er ook niet omheen kunnen om te de Japanners te gehoorzamen. Het lijkt er echter op dat de Koreanen met opzet de zaken verkeerd lezen, om de zaak te traineren, wat blijkt uit de volgende aantekeningen:

{Volgens de brief van Taira no Yoshishige in 1644, zijn 'So Kyu (Chong-ku 宗久 in het Koreaans) overlevenden van Christenen (Sidan, 施端) die rondzwerven rondom het eiland Hŭngampo-do (黑菴甫島 een karakter verschil maar ze lijken we op elkaar). Dit eiland ligt tussen China en Choson, dus als er enige schipbreukelingen zijn dan moeten we ze arresteren.

Volgens de brief van 1645, verbleef er in Nagasaki (de bemanning van) een Chinees schip wat schipbreuk geleden had, en die zeiden uit zichzelf dat 'Ch'ŏngkukch'ŏn (天國川)' tussen Siam en de westerse landen in ligt. De leider van de 'Sokyu (Christenen)' maakt (volgens hen) Chinese jonken en wil (op die manier) mensen van Chosŏn naar Japan toe smokkelen. Dus hij wil dat al onze forten hen arresteert. We vermelden deze twee (brieven) aan de militaire authoriteiten. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 132 ('Zeevaart lijsten', vol. 3, p. 524)]} Terzijde vermeld dat het curieus te weten is wat er nu precies met Ch'ŏngkukch'ŏn bedoeld wordt (het hemelse land rivier; de hemel?) maar we merken tussen de regels door dat men zich verplicht voelt te gehoorzamen, maar dat toch ook met enige tegenzin doet en men soms ook niet goed weet wat te doen. Het volgende is ook een impliciete getuigenis van het feit dat als er schipbreukelingen zijn die Christen zijn, men overweegt hen niet naar Japan te sturen. Want deze gebeurtenis heeft een tragische afloop.

{De magistraat van Chŏlla-do, Mok Sŏng-sŏn (睦性善 ) merkte onderdanig op: "Een Chinees schip kwam voor de baai van Chindo Kun (珍島郡) Namdo-p'o (南桃浦). Dus de prefect van de prefectuur de heer Yi Gak (郡守 李恪) ging daarheen zodra het aankwam en ondervroeg de bemanningsleden Tzai Man Guan (Ch'oi Man-gwan, 蔡萬官 in het Koreaans), Lee Guo Chen (Lee Kuk-ch'im, 李國琛), Lin Ri Si (Im Ri-sa, 林理思) en Chen Jing (Chin'gwa, 陳璟) etc. kenden een paar karakters. Ze kwamen van Canton wat in de Guanzhou (Kwangchupu 廣州府) prefectuur ligt in het zuiden (Namhae-hyŏn 南海縣), en zijn kooplui. Ze waren oorspronkelijk op weg naar Nagasaki, maar door een storm kwamen ze zo in Chosŏn terecht." De commandat van de grensgebieden antwoordde: "Het is moeilijk om Chinezen te repatrieren als ze in Chosŏn aankomen. Eerder vroeg een Japanner ons al over de aangelegenheden van de Christenen en dit schip wilde toch al naar Nagasaki gaan, dus het is beter voor ons om ze naar Tsushima te sturen. Dan kiezen we een speciale, slimme vertaler, en sturen hem ook naar Tsushima om de Chinese schipbreukelingen daarheen te sturen." De koning stond dit toe. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 136 ('De dokumenten van Injo (Injo sillok 1623-1649)', 24 Augustus, 1644)]} Het is dus duidelijk dat er niet meteen gedacht werd om hen naar Japan te sturen, maar deze mannen waren toch al op weg naar Nagasaki, dus kennelijk nam men aan dat het wel veilig zou zijn. Dat mensen die per ongeluk in Korea aankomen goed behandelde blijkt dan verder uit het volgende uit een Japanse bron.

{Dit schip verliet Canton (廣東) op 3 Juli, het strandde en leed schipbreuk in Chin-do (珍島) op 17 Juli. Twintig of dertig patrouille boten werden er op uitgestuurd om het schip te zoeken. De magistraat gaf de 52 schipbreukelingen rijst, groente en ander voedsel. Deze schipbreukelingen werden ingesloten in de officiele residentie van de gouverneur (守護(屋敷)) totdat het antwoord op het rapport van Seoul kwam. Ze kregen zelfs wat wisselgeld mee toen ze Chin-do verlieten. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 137 (' De herinnering aan een Cantonees schip, met 52 bemanningsleden die in Chin-do, Chŏlla-do, Chosŏn schipbreuk leed' Uit het archief van de So (宗) familie)]}. en elders vinden we: {De gouverneur van de grensstreken zei onderdanig: "Ik hoorde wat Hong Hui-nam (洪喜男 een vertaler in Tongnae) zei: "De Christenen worden een verschrikkelijk probleem in Japan. Er zijn enkele rapporten in Japan, dat de Christenen Japan binnenkomen vanuit Anbu (安府) in China, een plek die vlak bij onze grens ligt. Dus de Bakufu (幕府 ; het hof waar de Shogun over heerst) laat de daimyo van het eiland de zaken grondig onderzoeken maar ze verlangen van ons niet dat we hen ondervragen. Het is goed om (de bemanning van) dit Kantonees schip nu te sturen, maar ze zouden ze wel eens niet kunnen accepteren als ze te weten komen dat het geen Christenen zijn. We maken ons ook zorgen voor de persoon die dienst heeft om die als bewaker mee te sturen. Waarom sturen we de bemanning niet naar de Waegwan in Pusan. Als we ze naar de Waegwan sturen dan zullen de Japanners het zelf wel afwikkelen." Ik denk dat deze woorden voldoende zijn voor dit geval, dus vraag ik nederig naar uw antwoord." De koning antwoorde: "Doe zoals u zegt." [Shin Dong Kyu, ibid, p. 138 ('Voorbeelden om de Japanners bezig te houden', 24 Augustus, 1644)]}. Het is wel enorm grappig om de titel van het dokument te lezen. Maar ook deze affaire was nog niet afgelopen. ('Het dagboek van Sung Chong-won (Sŭng Chŏng-won Ilki)', 22 Augustus, 1644)

{Van Ch'ae Yu-hu (蔡裕後), de minister van het Ministerie van Riten (禮曹大人) in Chosŏn aan de Heer Taira, de Daimyo van Tsushima in Japan. Ik heb aan U gedacht deze herfst. Laten we onze wederzijdse vriendschap respecteren. We doen onze best om onze kusten te bewaken met een koninklijk decreet, toch spoelde er een Chinees schip aan in Namdo-p'o (南桃浦) in de streek van Chin-do (珍島), Chŏlla-do. Volgens de inspectie die door onze soldaten werd uitgevoerd, waren er 52 man aan boord. Toen we hen vroegen waar ze heen gingen, vertelden ze ons dat ze naar Nagasaki gingen als Zuid-zee kooplui maar dat een storm hen deze kant uit blies. Ze zeggen zelf dat ze Chinezen zijn, maar we hebben nog nooit zo'n schip als dat van hen gezien. Het valt te betwijfelen of er enkele Christenen bij zullen zitten. Dus we zenden ze naar de gouverneur, aangezien wij niet kunnen uitmaken of het Christenen zijn of niet. Regel dit alstublieft. Dank u. De minister van het Ministerie van de Riten, Chae Yu-hu. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 140 ('Brieven over verbod van het Christendom')]} Kennelijk was het op de een of de andere manier bekend geworden, hoe lezen we in de volgende brief. Van Taira no Yoshishige (Yoshinari), de daimyo van Tsushima, Japan aan de minister van het Minsterie van Riten, Chosŏn. Op weg naar Edo op 24 December, ontving ik een brief van de Bakufu in Atsuta (熱田(名古屋) een oude naam voor Nagoya). In de brief stond: "We ondervroegen in Nagasaki een Chinees die Wu Guan (五官) heet, maar er werden werkelijk Christenen ontmaskerd" en ook "De twee leiders van de Christenen wonen in Macau en geven de Chinezen wat geld en laten hen een boot opknappen. Het is duidelijk dat ze met de boot eerst naar Chosŏn gaan en vervolgens naar Japan." Dus U zou alle vreemde schepen moeten aanhouden die op uw kusten of eilanden verschijnen en hen naar de Weikwan sturen alstublieft. Als U dat doet dan dank ik U hartelijk names de Shogun. Uiteindelijk kijken deze opstandelingen neer op de Shogun en op ons zijn ambtenaren, ze willen ons uitroeien, wat ze ook zullen doen. Ze zullen kennelijk uiteindelijk moeilijkheden veroorzaken dus we moeten hen uitroeien. De gouverneur van Tongnae en de vertalers zullen op de hoogte zijn van de resterende zaken. Dank U. 24 December, 1644  De daimyo van Tsushima, Taira no Yoshishige [Shin Dong Kyu, ibid, p. 143 ('Brieven over het verbieden van de Christenen 耶蘇宗門嚴禁書翰 ')

En ja, zoals te verwachten waren er toch Christenen onder de bemanning zoals we in het volgend dokument zullen zien. {In 1644 was er een Chinees in Nagasaki die Lim U Kwan (林友官) heette maar in het Japans Kouta Hachibei (小歌八兵衛 ) werd genoemd. Hij wilde Japanse zwaarden naar China toe smokkelen, maar hij werd gepakt en in de gevangenis gegooid. Hij was al veroordeeld voor het misdrijf en zijn excecutie was aanstaande, maar hij vertelde ons heimelijk over de Christenen, zodat hij aan zijn excecutie ontsnapte. Lin You Guan vertelde ons dat het mogelijk was dat er Christenen zouden zijn met het eerstvolgend schip wat naar Japan zou komen. Toen een Chinees schip wat vanuit Canton hieraan kwam in Augustus, onderzochten we het grondig en vonden boeken over Macau. We martelden de Chinezen die aan boord waren en ontmaskerden 4 Christenen dat waren Hwang Oh Kwan (黃五官), Yang Ryuk Kwan (楊六官) etc ........ Toen werden ze grondig gemarteld onder leiding van rechter Yamazaki (山崎). Op die manier bekenden Wu Guan en Liu Guan hun gedrag en vertelden ons heimelijk dat het mogelijk is dat er met het volgend schip meerdere Christenen zouden komen die Hwang Sun Nang (黃順娘) en Chu Chin Kwan (周辰官) heetten. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 144 ('De verzameling dokumenten van Nagasaki', 長崎實錄大成, 正編 Deel 1, p. 185-186)]}

Over het lot van deze gevangenen kunnen we lezen in het volgend dokument. {In 1644 liep er een schip van uit Canton binnen. We lieten hen die ons geinformeerd hadden heimelijk de bemanning onderzoeken en martelden hen en ontdekten op die manier 5 Christenen. Dat waren Hwang Sun Nang (黃順娘), Chu Chin Kwan (周辰官) en nog drie anderen. We gooiden iedereen in de gevangenis en lichtten Edo in. In December van 1644 zonden we Lim U Kwan (林友官) en twee anderen en Egawa Tozaemon (穎川藤左衛門), een vertaler, naar Edo en lieten het hen daar weer ondervragen. Ze bekenden hetzelfde als ze in Nagasaki hadden gezegd. Deze Chinezen hebben ettelijke jaren in Macau geleefd en werden als Christenen gedoopt. Ze lichtten verder toe dat hun westers schip in brand was gevlogen en verlaten was in Nagasaki in 1640, 13 bemanningsleden waren gered en destijds daar vandaan weg gestuurd. Het is mogelijk dat er andere Christenen het land binnenkomen, dus de 6 mannen (die ons heimelijk over de Christenen hadden ingelicht) mochten in leven blijven en ze werden verzocht om spionnen te worden om Christenen te ontdekken. Ze kregen een salaris en werden terug naar Nagasaki gestuurd alwaar ze huisvesting kregen in Furukawa-cho (古川町). Er waren dus negen Christenen, waarvan er twee door ziekte in de gevangenis stierven. De overgebleven zeven werden gemarteled en geexecuteerd. Alle andere Chinezen van deze twee schepen die dus geen Christenen waren, werden weggezonden [Shin Dong Kyu, ibid, p.145 ('De verzameling dokumenten van Nagasaki', 長崎實錄大成, 正編 Deel 1, p. 185-186)']}

Het lijkt allemaal langdradig te worden, maar zo gingen de zaken in die tijd en het is van belang om al deze procedures te volgen om te kunnen begrijpen waarom Hamel en zijn mannen in Korea bleven. En waarom het nog een jaar duurde voordat Hamel in Deshima moest blijven, maar ook waarom het nog een jaar duurde voordat die anderen vanuit Korea gerepatrieerd werden. {Van Taira no Yoshishige, de daimyo van Tsushima, kamerheer (侍從) van de vierde rang en een ambtenaar en onderdaan van Japan (禮曹參判大人) aan de minister van Riten in Chosŏn . Ons land is vreedzaam en het uwe ook. Dat is zeer eerzaam. Het incident met het buitenlandse schip waarover ik eerdaags sprak is al gebeurd toen mijn collega in Tsushima was, zo informeerden mijn ambtenaren mij. Ik hoorde van de martelingen van de bemanning van het Cantonese schip wat van uw land was naar ons was toegestuurd, er waren 5 Christenen onder de 52 bemanningsleden. Ze hebben bekend en ik dank uw land hiervoor. Wij, mijn collega's en ik (我熵), zijn eerdaags bij elkaar gekomen en gingen naar Edo voor een audientie bij de Shogun. Hij was zeer verheugd en bedankte ons zeer eerbiedig. We waagden het toen over het buitenlandse schip te hebben en hij was zeer bewogen en opgetogen. Toen hebben wij, ambtenaren zijn bevel zeer nederig aanvaard en namen zijn woorden als een verklaring voor u. Uw land is het waard om bedankt en geprezen te worden, uw land heeft de rol als voorbode om onze omgeving goed te houden. De Christenen hadden bekend dat ze wisten dat Japan erg streng was in het controleren van Christenen in Japan, dus wilden ze eerst met een passagiersboot (客船) naar uw land gaan en dan te proberen hunzelf naar Japan te smokkelen omdat Japan en Chosŏn dicht bij elkaar liggen. Ze zijn verachtelijk en zouden geexecuteerd moeten worden. Dus beveel de havenwachten om hun aandacht te verscherpen en elke onbevoegde schipbreukeling meteen aan te houden en naar de Waegwan te sturen alstublieft. Zij die illegaal in beide landen zijn moet het verboden zijn in beide landen te komen en we moeten ze uitroeien voor ons nationaal welzijn. Het regeren (van beide landen) zal dan ook vreedzaam verlopen. Wees zo vriendelijk en aanvaard de kleine geschenken die ik in de andere brief genoemd heb als een kleine waardering van onze dankbaarheid. Dank u. 27 Februari, 1645 De daimyo van Tsushima, kamerheer van de vierde rang en een ambtenaar en onderdaan van Japan, Taira no Yoshishige. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 148 ('Brieven over verbod van het Christendom')]}

Tot slot het laatste dokument in deze serie: {Het opperhoofd van de Waegwan zei: "Een schip van Nanjing (南京 ook Nanking) leed schipbreuk in het gebied van de Chosŏn en bijna iedereen verdronk maar ze zeggen dat 3 overlevenden door Chosŏn naar Beijing (北京) zijn gestuurd. Als de Kampaku (關白 ; dus de Shogun) hierover hoort zal hij de Daimyo van Tsushima hierover zeker ondervragen. Waarom hebt U de daimyo van Tsushima niet ingelicht? Een schipbreukeling spoelde afgelopen Juli aan op een stuk hout in Chwasuyŏng (左水營 ; het tegenwoordige Yŏsu). We vroegen hem waar hij vandaan kwam en wisten dat het om een Chinees ging. Mensen in de Waegwan vroegen ons om de man toen te zien en dat hebben we toen gedaan. Toen zei Taira no Nariyuki (平成幸) "Hij is van Fuzhou (福州), dus we ondervragen hem niet. Daarom hebben we hem maar naar Beijing gestuurd. [Shin Dong Kyu, ibid, p. 150 ('Verzameling voorbeelden van de Grensgebieden  邊例集要 ')]} Uit deze opsomming van berichten wordt het duidelijk dat het allemaal niet zo eenvoudig lag. Het wordt duidelijk dat de Koreanen uit ervaring bepaalde mensen niet naar Japan stuurden om verschillende redenen. De eerste is dat Christenen in Japan om zeep gebracht zouden worden, de tweede was, dat als ze niet uit het zuiden van China kwamen dan waren ze in de Waegwan toch niet geinteresseerd.

 

(Alle Koreaanse documenten zijn vertaald door Jun Ueno, ze zijn vinden in zowel

YI PYONGDO (1954), Hamel p'yoryugi, Ilchogak, Seoul Een Koreaanse vertaling gebasseerd op de Franse vertaling van M. Minutoli. Het heeft tevens een uitgebreid supplement met Koreaanse en Japanse documenten met betrekking tot de relaties van de Koreanen, Nederlanders en Jappanners.

als

SHIN DONG KYU. Een studie over de moderne geschiedenis van de internationale relaties Japan, Korea en Nederland. [Kinsei Nichi-Cho-Ran Kokuseikankeishi Kenkyu.] Proefschrift van de Rikkyo Universiteit, Tokyo, 2001 Eveneens met veel documenten die betrekking hebben op bovengenoemde relaties.