[ENGLISH]

[Over de verovering van de Manchu's en de hulp van Korea pag. 199 e.v.]

Daar wierd ter weder-zyde heftelyk gevochten, en lang met twyffelachtige uitkomste en gelyke neêrlaag ter weder-zyde gestreeden, tot dat ten lesten het Sineesche heir aan 't deizen en op de vlucht raakte. Zedert was het neêrhouwen en doodtslaan aan de Tartersche zyde geen einde, en wierden in koelen bloede afgemaakt die standt hielden en weêrstand booden. Vyftig duizend mannen, waar onder verscheidene Oversten en luiden van naame waren, bleven op de plaats des gevechts verslagen; de rest ontsnapten het met de vlucht, en waren de booden van de neêrlaag aan den Sineeschen Keizer. De Tarters, na het bevechten dezer zege, (hoewel zy naauwliks een tegen tien waren) vervolgden, na hun gewoonte, ter vlucht hunne verwinning, veroverden stormender handt dien zelven dagh nach twee Steden, leiden die aan koolen, en hieuwen de Stedelingen, waar onder zich veele Sineesche Krygs-knechten bevonden, die den laatsten veldslagh by gewoont hadden, tot eenen toe ter neêr. Veel andere plaatsen van kleen belang, als Dorpen en Gehuchten, wierden in 't voorby trekken op 't schrikkelykste verwoest en ind'assche gelegt, en d'Inwoonders gedwongen den zegepralenden Tarter, in dit schenden en woeden, de hand te bieden, of, indienze zich daar quamen tegen te stellen, op staande voet ter neêr gesabelt; in voegen men heele streeken landts, daar het Tartersche Krygsheir was door getrokken, volkloos en onbewoont zagh leggen.

Na dit storten van beeken bloets, en 't sloopen van Steden en Dorpen, gaan de Tarters op den roof, en komen tot onder de wallen van de Koninklyke Hooft-stadt Peking stroopen en rooven. Dan die te belegeren docht hen meer een stuk van roekeloosheit als stoute voorzichtigheit te zyn; gemerkt daar binnen een ontelbaar getal van grof geschut en ander oorlogs-tuig was, en de Stadt met een bezetting van tachtigh duizend Krygs-knechten, alle oud en wel geoeffend volk, bewaart wierd.

En schoon de Stadt dus met oorlogstuig en een sterke krygsbezetting wel voorzien was, zoo belyden evenwel de Sineezen zelf, dat de verslagenheit en verbaastheidt onder de Stedelingen zoo groot was, dat de Keizer weer, als te vooren, voorslagh maakte om de Stadt te verlaten, en zich na de Zuiderlyke landschappen te begeven. Dan hier stelden zich eenige der Oversten en Ryks-raden tegen, met by brengen, dat het vluchten van den keizer den Tarters moed geven, den onder- danen beneemen, en 't geheele Ryk ontstellen zou; dewyl met dit vluchten niet anders zou verricht worden dat den vyand her landt inruimen. De Sineezen voegen daar by, dat de Tarters, indienze 't beleg begonnen, en de Stadt stormender hand hadden aangetast, zy de zelve zonder bedenken zouden verovert hebben: doch deeze lieten zich meer aan den buit gelegen leggen; want zy plonderden wyd en zyd de Dorpen, Steden, en Vestingen, die zy tegen quamen, en bragten duizenden van Sineezen jammerlyk, om 't leven. Zy keerden dan eindelyk, overladen met buit, weer in het uitterste deel van Leaotung, en lieten al d'andere veroverde plaatzen zonder bezetting.

Na dit beloop der dingen, en wereldtsche veranderingen, quam de Keizer Vaulieus, in den jare duizend zes honderdt en twintigh, dezer wereldt t'overlyden. Na zyn overlyden wierd zyn zoone Taichangus, een dapper en strydbaar Vorst, op den Ryks-stoel verheven, die, met het vergaderen van nieuwe macht tegen de Tarters, genoegh deed blyken, wat dienste hy den Vaderlande, indien hy door een ontydige doodt uit het leven niet was weggerukt, zoo kunnen gedaan hebben: want binnen de vierde maandt zyner heerschappye quam deeze moedige en jonge Vorst aan een haastige ziekte te sterven. Na dezen Taichangus stapte zynen zoone Thienkius, die in deugt en dapperheit van zynen Vader geensins ontaarde, op den ledigen Throon. Deze Monarch behartighde geen ding meer, dan met een ieder in vriendtschap te treden, en zyn Ryk met gunst en genegentheit

Next page